Abdoelah ibn Abbaas ( Een metgezel en neef van de geliefde profeet)

Alle lof aan Allah, wij prijzen Hem en zoeken Zijn hulp en vergeving. Wij zoeken toevlucht bij Allah tegen het slechte in onszelf en tegen onze slechte daden. Diegene die Allah leidt, kan niet worden misleid, en diegene die Allah laat dwalen, kan niet worden geleid. Ik getuig dat er geen God is dan Allah en dat Mohammed zijn Profeet en Dienaar is.

Abdoellah Ibn ‘Abbaas   ( Een metgezel en neef van de geliefde profeet)

Abdoellah was de zoon van ‘Abbaas, een oom van de nobele profeet . Hij was drie jaar voor de Hidjrah geboren. Toen de profeet overleed was hij dus dertien jaar oud.

Toen hij geboren werd,had zijn moeder hem naar de profeet gebracht die toen een beetje van zijn speeksel op de baby’s tong had gedaan al voor dat de baby een zuigeling werd. Dat was het begin van een ware vriendschap tussen de twee en een levenslange liefde en toewijding.
Toen Abdoellah de leeftijd van verstandigheid bereikte,(wat overigens opmerkelijk vroeg was) hechte hij zichzelf aan het bedienen van de profeet Hij rende om water voor hem te halen wanneer de profeet zijn rituele wassing voor het gebed wilde verrichten. Tijdens het gebed stond hij vlak achter de profeet en wanneer de profeet ging reizen vergezelde hij hem altijd. Abdoellah werd dus een soort schaduw van de profeet ; altijd in zijn gezelschap.

In al deze situaties was hij erg aandachtig en alert naar alles wat door de profeet gezegd werd of gedaan. Zijn hart was enthousiast en zijn jonge verstand was puur en rein, hij registreerde de woorden van de profeet met een ongekende capaciteit en met de nauwkeurigheid van een taperecorder. Op deze wijze werd Abdoellah zoals wij hem later zullen kennen als een van de meest geleerde en gerespecteerde metgezellen van de profeet . Een metgezel die de moslimnatie van 660 overleveringen van de profeet voorzag die opgenomen werden en ge-authentiseerd in de collecties van Boekhari en Moslim. De profeet had hem zo lief dat hij hem altijd naar zich toe trok en hem vaderlijk op zijn schouders klopte en zei: ” O Allah geef hem kennis en wijsheid van de islam en laat hem zich verdiepen in de mening en interpretaties van geloofskwesties”

Abdoellah vertelt: Een keer wilde de profeet woedoe (rituele wassing) verrichten en zoals gewoonlijk haastte ik me om zo snel mogelijk water voor hem te halen. De profeet was erg blij en bij het begin van de salat (gebed) wees hij naar mij dat ik naast hem moest staan bij tijdens het bidden. Echter bleef gedurende het gebed achter hem bidden en toen het gebed eindigde vroeg de profeet mij:” Wat hield jou tegen om niet naast mij te bidden , O Abdoellah?” U bent gewoon te voorbeeldig en te geweldig in mijn ogen om zij aan zij met u gelijk te staan.” Antwoordde ik.

Toen hief de profeet zijn handen naar de hemel en zei:”O Allah, garandeer hem wijsheid” En inderdaad werden de gebeden van de profeet verhoord en Abdoellah bezat wijsheid die ver boven zijn leeftijd was, maar het was wijsheid dat ook verkregen werd door pure toewijding aan het vergaren van kennis tijdens en na het leven van de profeet .

Tijdens het leven van profeet , miste Abdoellah geen een bijeenkomst en hij onthield alles wat de profeet meteen. Na het overlijden van de profeet bezocht hij zoveel mogelijk metgezellen die langer met de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) waren, om van ze te leren. Als hij vernam dat iemand een hadeeth (overlevering) van de profeet kende die hij nog niet kende, ging hij meteen naar hem toe om die hadeeth noteren. Hij ging zelfs naar dertig verschillende metgezellen om een zaak te verduidelijken.

Abdoellah beschreef wat hij een keer deed toen hij hoorde dat een metgezel een hadith kende die hij niet heeft gehoord: “Ik ging naar hem toe en wachtte voor zijn deur uren lang tot de wind stof op mijn hoofd blies en toen de metgezel eindelijk kwam zei hij: “O neef van de profeet heeft u zolang op mij moeten wachten?als u iemand zond naar mij dan was ik meteen gekomen.” Ik zei toen: “Ik ben degene die jou moet opzoeken omdat kennis gezocht moet worden en kennis komt niet vanzelf naar je toe.” Ik vroeg hem uiteindelijk om de hadith en leerde hem meteen.

Het was niet alleen het verzamelen van de ahadith wat Abdoellah bezighield. Hij wijdde zichzelf toe aan het vergaren van kennis in allerlei gebieden. Hij bewonderde in het speciaal personen als Zayd ibn Thaabit, de notulist van de Qor-aan en de hoofd rechter van Medinah die ook een deskundige was in erfeniswetten en reciteren van de Qor-aan. Als Zayd op reis ging, hield Abdoellah de teugels van zijn kameel en liep voor hem net als een dienaar die zijn meester wil behagen Zayd zei dan tegen hem: “Laat dat toch, O neef van de profeet .”

Zo zijn wij bevolen om onze geleerden te behandelen,” antwoordde Abdoellah. “laat me je handen zien”, zei Zayd. Abdoellah strekte zijn handen en Zayd nam zijn handen en kuste die liefdevol en zei: “En zo zijn wij bevolen om met Ahl al-Bayt (leden van het huis des profeet) om te gaan.”

Terwijl Abdoellah’s kennis groeide, groeide ook zijn status. Masrug ibn Ajda zei het volgende over hem: “Telkens wanneer ik Abdoellah zag zou ik zeggen: “Hij is de meest knappe man onder ons”. Telkens wanneer hij praatte zou ik zeggen: “Hij is de meest welsprekende man onder ons. Telkens wanneer hij een debat hield, zou ik zeggen: “Hij is de meest geleerde man onder ons.” De khalifa (leider) ‘Omar ibn al-Khattaab zocht vaak zijn raad bij belangrijke zaken die de hele natie aangingen en beschreef hem vaak als :”De jonge volwassene.”

Sa’d ibn abi Waqqaas beschreef hem met deze woorden: “Ik heb nooit iemand gezien die sneller van begrip was en die meer kennis en wijsheid bezat dan Abdoellah ibn ‘Abbaas. Ik zag Omar zijn raad nemen over problematische zaken tijdens de aanwezigheid van veteranen van Badr waaronder Moehadjirien en Ansar zaten. Abdoellah zou dan praten en ‘Omar zou geen woord tegen spreken.”

Al deze kwaliteiten resulteerden in feit dat Abdoellah werd benoemd als “De geleerde van de Oemmah (natie)”. Abdoellah ibn ‘Abbaas was niet tevreden met het bezitten van kennis alleen maar hij voelde zich verplicht om zijn kennis te delen met zij broeders en zusters. Het gevolg was dat zijn huis veranderde in een universiteit. Inderdaad een universiteit in de volle betekenis van het woord met een speciale eigenschap want zijn universiteit kende maar een leraar genaamd Abdoellah ibn ‘Abbaas. Er was een enthousiaste publiek voor de universiteit van Abdoellah. Een van zijn metgezellen vertelt: “Ik zag mensen voordringen op de wegen die leiden naar het huis van Abdoellah ibn ‘Abbaas tot er helemaal geen plaats meer was binnen zijn huis of zijn plein. Ik ging naar Abdoellah en vertelde hem over de drukte en hij vroeg mij om eerst water voor hem te halen voor woedoe. Hij verrichte woedoe en zat en zei: “ga en zeg tegen ze: “Wie van jullie vragen heeft over tadjwied (articulatie van de Qor-aan) kan binnen komen.”

Ik riep ze en het huis liep vol. Hij beantwoordde de vragen met helderheid en bewijzen en gaf zelfs meer informatie dan de mensen vroegen en toen ie klaar was moest ik degenen roepen die vragen hadden over betekenissen en interpretaties van de Qor-aan. En weer werd het huis gevuld. Mensen bleven binnen komen vragen over Fiqh, sharia, erfenis, Arabische taal, dichtkunst en etymologie(oorsprong van woorden en gezegden). Abdoellah werd niet moe en bleef enthousiast in het ontvangen van mensen.”

Op een gegeven moment kwam Abdoellah tijd tekort en ging hij dagen specialiseren voor een aantal exclusieve onderwerpen en werden de dagen van de week gekenmerkt met zijn lezingen. Abdoellah had een sterk geheugen en een formidabele intellect. Zijn uitleg was met precisie, helder en logisch. Zijn argumenten waren overtuigend en ondersteunt met pertinente bewijzen uit de Qor-aan hadeeth en historische feiten. Hij zei een keer: “Wanneer ik het belang van een bepaalde vers uit de Qor-aan realiseer en achterhaal dan wens ik dat alle mensen wisten wat ik te weten ben gekomen.” “Wanneer ik hoor dat een islamitische vorst gelijkwaardig handelt en rechtvaardig regeert dan ben ik blij voor hem en bid ik voor hem. “Wanneer ik hoor dat ergens op de landen der moslims regen is gevallen, vult dat zelfde regenval mijn hart met geluk en blijheid.”

Abdoellah ibn ‘Abbaas was consequent in zijn toewijding. Hij vastte vaak vrijwillig en bad vaak lange nachten. Hij huilde wanneer hij Qor-aan las. Wanneer hij verzen reciteerde die met de dood, wederopstanding en straf te maken hadden huilde en snikte hij zo hard dat zijn stem zwaar werd en wegvaagde. Hij was eenenzeventig jaar toen hij overleed in de rotsachtige stad van Taa-i

Toen hij nog een jonge knaap was, en zijn pubertijd nog niet had bereikt, zwierf hij langs de bergpaden van Mekkah ver uit het zicht van de mensen, en hoedde hij de kudde van de Qoeraisjleider Uqbah ibn Muayt. De mensen noemden hem ‘Ibn Oem Abd’, zoon van de moeder van een slaaf. Zijn echte naam was ‘Abdoellah en zijn vaders naam was Mas’oed.

De jongen had over de Profeet vzmh, die was verschenen tussen zijn mensen gehoord. Maar hij schonk hier, door zijn leeftijd en omdat hij meestal ver weg was van de Mekkaanse maatschappij, niet veel aandacht aan. Hij was in die tijd gewend om er ‘s morgens vroeg met de kuddes van Uqbah op uit te trekken en niet terug te keren voor zonsondergang.

Op een dag, terwijl hij de kuddes hoedde, zag ‘Abdoellah twee mannen van middelbare leeftijd op een kleine afstand, waardig op hem afkomen. Ze waren duidelijk erg moe.

Ze waren ook dorstig, zo dorstig dat hun lippen en keel helemaal droog waren. Zij kwamen naar hem toe, groetten hem en zeiden: “Jongeman, melk één van deze schapen voor ons zodat wij onze dorst kunnen lessen en weer op krachten kunnen komen.”

Dat kan ik niet, “antwoordde de jongen, “de schapen zijn niet van mij. Ik moet alleen voor ze zorgen.”

De twee mannen gingen niet tegen hem in. Ze waren zelfs ondanks hun dorst erg tevreden met zijn eerlijk antwoord. Het welbehagen was van hun gezichten af te lezen.

De twee mannen waren namelijk de gezegende Profeet vzmh zelf en zijn metgezel Aboe Bakr As-Siddieq. Ze waren die dag naar de bergen van Mekkah gegaan om te vluchten van de gewelddadige vervolgingen van de Qoeraisj-stam.

De jongeman op zijn buurt was onder de indruk van de Profeet vzmh en zijn metgezel en raakte al snel zeer gehecht aan hen. Niet lang daarna werd ‘Abdoellah ibn Mas’oed moslim en bood zijn diensten aan de Profeet vzmh aan. De Profeet vzmh accepteerde dit en vanaf die dag gaf de gelukkige ‘Abdoellah ibn Mas’oed het schapen hoeden op, in ruil voor het zich in dienst stellen van de gezegende Profeet vzmh.

‘Abdoellah ibn Mas’oed was erg gesteld op de Profeet vzmh. Hij hielp de Profeet vzmh zowel binnen als buitenshuis. Hij vergezelde hem op zijn tochten en expedities. Hij waakte over hem wanneer hij sliep. Hij schermde hem af wanneer hij zich waste. Hij droeg zijn stok en zijn siwak (tandenborstel) en verleende nog andere diensten aan de Profeet vzmh.

‘Abdoellah kreeg een unieke opleiding in het huishouden van de Profeet vzmh. Hij stond onder leiding van de Profeet vzmh, hij maakte zijn manieren eigen en volgde Profeet vzmh daarin op nauwe voet tot men van hem zei: “Hij leek qua karakter het meest op de Profeet vzmh.

‘Abdoellah werd opgeleid in de ‘school’ van de profeet vzmh. Hij was het beste in het reciteren van de Qoer-aan van alle metgezellen en hij begreep het beter dan hen allemaal. Hij had daarom de meeste kennis over de Shari’ah. Niets is een beter voorbeeld hiervan dan het verhaal van de man die naar ‘Oemar ibn al Khathab kwam terwijl hij op het effen gedeelte van de berg Arafat stond en zei:

“Ik ben gekomen, O Amier al Moeminien, van Koefah waar ik een man heb achtergelaten die kopieën van de Qoer-aan uit zijn hoofd schreef”, ‘Oemar werd erg boos, vloog op naast zijn kameel en raasde, “Wie is hij?” vroeg hij. ‘Abdoellah Ibn Mas’oed,” antwoordde de man. ‘Oemars woede bekoelde meteen en hij bedaarde.

“Wee jou,” zei hij tegen de man, “Bij Allah, ik ken niemand die beter in staat is om dat te volbrengen. Laat me jou hierover vertellen.”

‘Oemar ging verder:

“Op een nacht was de Profeet vzmh in gesprek met Aboe Bakr over de situatie waarin de moslims verkeerden. Ik was bij hen. Toen de Profeet vzmh wegging, gingen wij met hem mee en we liepen door de moskee, daar was een man in gebed die wij niet herkenden. De Profeet vzmh stond stil en luisterde naar hem, toen draaide hij vzmh zich naar ons en zei: ‘Wie de Qoer-aan wenst te reciteren zo krachtig als toen hij werd geopenbaard, laat hem dan op dezelfde manier reciteren zoals Ibn Oemm Abd (een bijnaam van ‘Abdoellah) dit doet.”

Na het gebed ging ‘Abdoellah zitten en maakte smeekbeden. De Profeet vzmh zei:

‘Vraag en het zal je gegeven worden, vraag en het zal je gegeven worden.’

‘Oemar ging verder:

“Ik dacht bij mezelf ik ga naar ‘Abdoellah om hem het goede nieuws te vertellen dat de Profeet vzmh hem verzekerde over zijn smeekbede. Ik ging ook maar zag dat Aboe Bakr mij voor was gegaan en hem het goede nieuws al had verteld. Bij Allah, ik heb Aboe Bakr nog nooit in het goed doen kunnen verslaan.”

‘Abdoellah ibn Mas’oed kreeg zo’n brede kennis van de Qoer-aan dat hij zei: “Bij Hem naast Wie er geen god is, geen vers van het Boek van Allah is gekomen zonder dat ik ervan weet evenals de omstandigheden waarin het werd geopenbaard. Bij Allah, als ik wist dat er iemand nog meer over het Boek van Allah weet, zal ik alles wat in mijn macht ligt doen om bij deze persoon te zijn.”

‘Abdoellah overdreef niet in hetgeen hij over zichzelf verkondigde. Eens ontmoette ‘Oemar ibn al Khathab een karavaan op één van zijn tochten als kalief. Het was pikkedonker en de karavaan was niet duidelijk zichtbaar. ‘Oemar beval iemand om de karavaan te begroeten. Het bleek dat ‘Abdoellah ibn Mas’oed onder hen was.

“Waar komen jullie vandaan?” vroeg ‘Oemar.

“Van een diepe vallei,” was het antwoord (de uitdrukking fajj amiq dieppe vallei – is een Qoranische uitspraak).

“En waar gaan jullie naartoe?” vroeg ‘Oemar.

“Naar het oude huis,” was het antwoord. (de uitdrukking al bayt al atiq het oude huis, komt ook uit de Qoer-aan).

“Er is een ‘alim (geleerd persoon) onder deze mensen,” zei ‘Oemar en hij beval iemand deze persoon te vragen:

“Welk gedeelte van de Qoer-aan is het grootst?”

“Allah, er is geen god dan Hij, de Levende, de Zelfbestaande. Sluimer nog slaap overmant Hem,” antwoordde de persoon ayat al Koersie citerend. (het Troonvers).

“Welke gedeelte van de Qoer-aan is het duidelijkst over gerechtigheid?”

“Allah beveelt wat juist en eerlijk is, het voeden van gezinsleden…” was het antwoord.

“Wat is de duidelijke uitspraak van de Qoer-aan?”

“Wie ook maar ter grootte van de atoom het goede doet, zal het aanschouwen en wie ook maar ter grootte van een atoom het slechte doet, zal dit aanschouwen.”

“Welk gedeelte van de Qoer-aan geeft het meeste hoop?”

“Zeg, O mijn dienaren die al hun bronnen hebben verspild. Wanhoop niet over de genade van Allah. Zeker, Allah vergeeft alle zonden. Hij is de Vergevensgezinde, de Erbarmer.”

Daarop vroeg ‘Oemar:

“Is ‘Abdoellah ibn Mas’oed onder jullie?”

“Ja, bij Allah,” antwoordden de mannen van de karavaan.

‘Abdoellah was niet alleen een voordrager van de Qoer-aan, een geleerde man en een fervent aanbidder. Hij was daarbij ook nog een sterke en moedige vechter, iemand die enorm vasthoudend kon zijn wanneer de situatie dit van hem verlangde.

De metgezellen van de Profeet vzmh waren op een dag eens samen in Mekkah. Zij waren nog klein in aantal, zwak en onderdrukt. Zij zeiden: “De Qoeraisj hebben de Qoer-aan nog niet openlijk en hardop gehoord. Wie is de man die dit voor hen zou kunnen reciteren?”

“Ik zal het voor hen reciteren,” bood ‘Abdoellah ibn Mas’oed vrijwillig aan.

“Wij vrezen voor jou,” zeiden zij, “We willen alleen iemand die een eigen stam heeft, die hem beschermt tegen hun kwade bedoelingen.”

“Laat mij dit doen,” drong ‘Abdoellah ibn Mas’oed aan, “Allah zal mij beschermen en mij weghouden bij hun kwade bedoelingen.”

Toen liep hij uit de moskee tot hij bij de Maqam Ibrahiem (een aantal meter van de Ka’bah vandaan) was. De dageraad brak net aan en de Qoeraisj zaten rondom de Ka’bah. ‘Abdoellah stopte bij de Maqam en begon te reciteren: “Bismillah ar-Rahman ar-Rahiem, ar-Rahman. Allama ‘l Qoer-aan. Khalaqa ‘l insaan. Allamahu ‘l bayahan….” (In de naam van Allah, de Barmhartige, de Genadevolle, de Barmhartige God. Hij leerde Qoer-aan. Hij maakte de mens en leerde hem de duidelijke waarheid…)

Hij ging door met reciteren. De Qoeraisj keken hem gespannen aan en enkele vroegen:

“Wat zegt Ibn Oemm Abd?”

“Vervloekt zij hij! Hij reciteert hetgeen Mohammed brengt,” realiseerden zij zich.

Ze kwamen op hem af en begonnen zijn gezicht te slaan terwijl hij door ging met reciteren.

Toen hij naar zijn metgezellen terugging, droop het bloed nog van zijn gezicht.

“Hiervoor waren wij bang,” zeiden zij.

“Bij Allah,” riep ‘Abdoellah, “de vijanden van Allah voelen zich niet beter dan ik op dit moment. Als jullie wensen zal ik morgen nogmaals hetzelfde doen.”

“Je hebt genoeg gedaan,” zeiden zij, “je hebt hen hetgeen zij verafschuwen laten horen.”

‘Abdoellah ibn Mas’oed leefde tot de tijd van de kalief ‘Oethman, ra.

Toen hij ziek was en op zijn sterfbed lag, kwam ‘Oethman hem opzoeken en zei:

“Wat is de kwaal waaraan jij lijdt?”

“Mijn zonden.”

“Waar verlang jij naar?”

“Naar de genade van mijn Heer.”

“Zal ik jou nu jouw verdiensten geven, wat je al die jaren hebt geweigerd?”

“Ik heb er geen behoefte aan.”

“Laat het dan voor je dochters na.”

“Vrees jij armoede voor mijn kinderen? Ik heb hen geleerd elke avond soerah al Waqiah te lezen want ik heb de Profeet vzmh horen zeggen: ‘Wie soerah al Waqiah elke avond leest zal geen (extreme) armoede overkomen’.”

Die nacht ging ‘Abdoellah’s ziel richting zijn Heer, met zijn tong nog vochtig van het herinneren van Allah en het reciteren van de verzen van Zijn Boek.

Bron: Boek Sahaba de metgezellen van de Profeet,
Auteur: Abdulwahid Hamid
Uitgeverij: Noer