Eenheid door middel van de Rechtsscholen
Sheikh Abdal Hakim MuradBismillāh,
al-hamdulillāh, was-salātu was-salām `alā Rasūlillāh wa-ālihī wa-sahbihī wa-man walā.
De eenheid van de Ummah lijkt vandaag de dag letterlijk in gevaar te zijn. Vandaag de dag zijn we gedwongen om te accepteren dat er onder ons een kleine minderheid bestaat, volgers van een afwijkende sekte wiens schaduw zich over de hele wereld verspreidt en de eenheid in gevaar brengt. Waarschijnlijk heeft een ieder van ons wel ervaringen met hen gehad. Hun arrogantie, hun onwetendheid, en hun vaak scherpe agressiviteit zijn helaas nogal onvergetelijk. Overal waar we ons richten in onze Moslimgemeenschap, daar schijnen zij ook te zijn. Net als een soort van spiritueel virus, verspreiden zij zich door het lichaam van onze Ummah. Eén of twee van hen zijn genoeg om de meest plezierige bijeenkomsten van gelovigen te overschaduwen.
Nu hebben deze mensen zichzelf ingedeeld in ontelbare sektes, subsektes en aftakkingen. Hun genot in het beledigen en aanvallen van elkaar lijkt enkel ondergeschikt te zijn aan de vreugde die zij schijnen te ervaren in het beledigen van traditionele Moslims en hun geleerden. Maar zij zijn het eens over één ding eens en dat is in feite de definitie van wie zij zijn: zij achten zichzelf superieur aan de vooraanstaande `ulemā uit het verleden. Zij beweren dat de vier rechtsscholen, de madhhabs, welke het mechanisme, garantie en samenhang van de traditionele Islam voor zo lang zijn geweest, grove fouten van inhoud en van methodologie bevatten.
Van hen is de schandelijke bewering afkomstig dat de oorspronkelijke weg van de Islām nooit de Moslims heeft opgelegd de scholen van fiqh voort te brengen of te volgen. In hun literatuur, maken zij de beschuldiging dat het volgen van een madhhab als een soort van alternatief is op het volgen van de Sunnah van de gezegende Profeet (Allāh zegene hem en geve hem vrede). En zodoende, zoals velen van hen beweren, dat het een vorm is van het opstellen van een menselijk autoriteit naar de autoriteit van Allāh (Hoog en Verheven is Hij!), en het dus een vorm van shirk is.
En in feite is het mogelijk om te lezen, en ik heb het zelf gezien in hun pamfletten die zij in enorme aantallen verspreiden, dat het volgen van een madhhab een vorm van shirk is. Als iemand een lijst zou moeten bedenken van de meest onlogische en krankzinnige ketterijen die in de langdurige, afwisselende geschiedenis van de Islām zijn verschenen, dan zou deze zeker bovenaan staan.
Het is een beangstigend teken van onwetendheid dat de Moslims tegenwoordig vastgrijpt, wanneer iemand, zelfs onder de minst geschoolde en intelligente mensen, ooit zulke gedachtes zou kunnen hebben. En toch is het zo. En ook, en dit is geen minder beangstigend bewijs, denk ik aan het tekort van ontzag en respect die wij in onze harten hebben voor de grote geleerden van onze Ummah, voornamelijk die van de gouden tijdperken van Islamitische geleerdheid.Hoe vreemd is het dat iemand van ons zou kunnen geloven dat de `ulemā die trouw de vier madhhabs gevolgd hebben, en dit zijn 99% van alle Islāmitische geleerden, schuldig zouden zijn aan het volgen en het aanroepen van een rivaal, een soort van alternatief op de Sunnah van de gezegende Profeet (Allāh zegene hem en geve hem vrede).
Het zou moeilijk zijn om een nog drastischer en schandelijker voorbeeld te vinden van wat er kan gebeuren als het hart vervuild is. Volgens deze visie waren de standaard lijsten van de grote `ulemā van de Islām, daadwerkelijk de grootste sterren onder de Islāmitische geleerden zoals Imām al-Ghazālī, Imām al-Suyūtī, Imām al-Nawawī, Imām Ibn Hajar al-`Asqalānī enzovoorts, drastisch misleid. En dit terwijl het hun harten waren die de opdracht hadden om het Islāmitische rechtsleer en geloofsleer te classificeren, uit te leggen en aan ons tentoon te stellen. Dit brengt ons bij de volgende duidelijke vraag: wie zijn de rechtgeleiden, wie zijn de firqat al-najiyyah (de geredde groep)?
De lijst is volgens de aanhangers van dit vreemde perspectief natuurlijk niet erg lang.Sommigen van hem zouden Sheikh Ibn Taymiyyah er aan toevoegen, maar het is interessant om op te merken dat er tegenwoordig zelfs aanhangers van deze stroming zijn die zijn naam er ook af zouden willen schrappen. Eigenlijk eindigt de lijst met één of twee mensen erop: of het is “ikzelf” of het is “ik en mijn leraar”. En constant ontdekken wij dat deze leraar een elektrische ingenieur blijkt te zijn, of computerprogrammeur of wat dan ook, terwijl hij in feite wordt gepresenteerd als de geweldige mujtahid en geleerde van deze tijd. Of de andere mogelijkheid, waar er maar één persoon op de lijst staat, alleen ikzelf: “ik ben het die mijn persoonlijke overtuiging moet volgen in het afleiden van Sharī`ah wetgeving uit de Qur’ān en Sunnah, en om op iemand anders te vertrouwen moet een vorm van bid`ah enshirk zijn!”
Natuurlijk is dit absurd, en toch bestaan deze mensen; we hebben ze allemaal wel eens ontmoet. Als we bijvoorbeeld naar een moskee gaan en bidden daar volgens de leer van Imām Mālik, dan dalen ze neer op ons, omsingelen ons met hun gebruikelijke arrogantie, en vertellen ons dat we het ‘fout doen’. We zouden namelijk moeten bidden ‘volgens de ware begrip van de Sunnah’, wat dan het begrip van bijvoorbeeld die elektrische ingenieur is. Dit lijkt absurd, maar waarschijnlijk hebben velen van ons deze ervaring meegemaakt. Nu moet ik hier ook zelf een bekentenis doen: zoals alle nieuwkomers in de Islām heb ik eigenlijk geen madhhab geërfd. Het is gebruikelijk voor de meeste Moslims om een madhhab te erven van hun families, wat natuurlijk een legitieme manier van doen is. Als nieuwe Moslim, in die tijd zelfs nog koppiger dan dat ik tegenwoordig ben, had ik het geen idee over hoe iemand een madhhab zou moeten kiezen, en natuurlijk waren in die tijd de meeste teksten van demadhhabs onbereikbaar voor mensen zonder de kennis van het Arabisch.
En telkens als ik probeerde te ontdekken wat de voorschriften van de Islām waren met betrekking tot bepaalde kwesties, zocht ik de relevante woorden op in de Qur’ān vertaling van Pickthal, en als ik niets kon vinden wat mij tevreden stelde doorzocht ik snel de Hadīth boeken die vertaald waren naar het Engels. En vandaag de dag, met de opkomst van computertechnologie, is deze verleiding natuurlijk nog veel groter geworden.Wanneer wij een Islamitisch antwoord willen op problemen van het leven, dan zoeken wij het op in een Cd-rom en daar vinden we wel een antwoord gebaseerd op sommige Qur’ān verzen of Hadīths en dan nemen wij aan dat het de fiqh is. Echter, in de tijd dat ik een student van de Islamitische geschiedenis was kwam ik er al snel achter dat dit gewoonweg niet het pad kon zijn die de eerste Moslims volgden. Ibn Khaldūn bijvoorbeeld heeft veel interessants te zeggen over de evolutie van de fiqh, en wijst ons op dit punt.
Hij zegt: “Niet alle sahāba’s waren bevoegd om fatwa’s te geven en de [het onderwijs in de] Islām werd niet van hen allen aangenomen. Dat voorrecht was alleen voor diegenen die de Qur’ān geleerd hadden, kennis hadden over zijn inhoud door middel van de afgeschafte en afschaffende verzen, dubbelzinnige en duidelijke bewoordingen en zijn andere bijzondere eigenschappen.” (Ibn Khaldūn, Muqaddima p.216)
Wat Ibn Khaldūn hier doet, is het uitleggen van het duidelijke feit dat niet alle sahāba’selkaars gelijken waren wat betreft kennis van de Sunnah. Enkel de meest vooraanstaande onder hen, die veel tijd in de gezegende aanwezigheid van de Profeet (Allāh zegene hem en geve hem vrede) hebben besteed, waren bevoegd om fatwa’s te geven. Anderen die minder tijd met hem hadden besteed en minder deskundig waren, hadden deze bevoegdheid niet.En zo vinden we in de standaard teksten van de usūl al-fiqh (de wortels van de Islāmitische jurisprudentie) geleerden zoals Imām al-Juwaynī, die lijsten geeft van muftī’s onder de metgezellen. Er is een categorie in de usūl al-fiqh genaamd fatwā sahābī, welke verwijst naar de juridische uitspraken die door een bepaald metgezel gedaan zijn en de discussie daarin betreft de autoriteit van bepaalde metgezellen in vergelijking met dat van andere metgezellen. Imām al-Juwaynī noemt in zijn lijst de vier Khalīfa’s, Talha Ibn Ubdaydullāh, `Abd al-Rahmān ibn `Awf en Sa`d ibn abi Waqqās (Moge Allāh tevreden met hen zijn). Anderen waren over het algemeen niet onder de muftī’s gerekend, en niet waren bevoegd om zelf de regels van de Sharī`ah af te leiden en te verklaren. Abu Hurayra (Moge Allāh tevreden met hem zijn) bijvoorbeeld, werd ondanks zijn enorme kennis van de Sunnah over het algemeen niet als een muftī beschouwd.
Dit zelfde uitgangspunt vinden we in werkelijkheid in alle standaard methodiekwerken van de Islāmitische rechtswetenschap. De grote Mālikī geleerde Imām al-Bājī zegt bijvoorbeeld: “Taqlīd (het navolgen) van `ulemā is wājib (verplicht) voor de `āmmī (leek)” (Ihkām al-fusūl ilā `ilm al-usūl p.783, Beiroet 1986)
Een bewijs hiervoor is de ijmā` van de sahābah, want diegenen onder hen die het niveau van de ijtihād niet bereikt hadden, kenden de gewoonte om de `ulemā van de sahābah te vragen om het juiste oordeel over de zaken die hen overkwamen. Geen van de sahāba’sbekritiseerde hen hiervoor. Integendeel, zij gaven hen fatwā’s over de kwesties waar zij navraag over deden zonder hen te veroordelen of hen te vertellen om uitspraken zelf uit de Qur’ān en de Sunnah af te leiden. En dit principe werd in de generatie van de tabi`īnvoortgezet en benadrukt, zelfs met de sterke toename van religieus onderwijs onder de Moslims. Zo zien we bijvoorbeeld dat Imam al-Shābī ondanks zijn uitzonderlijke kennis, weigert om zichzelf als een muftī te beschouwen. Hij was, zoals hij zelf zei, slechts eennāqil, iemand die enkel de teksten en uitspraken van anderen overleverde. Dit betrouwbare en geteste principe van de Islam staat bekend als taqlīd, wat betekent iemand met een grotere kennis geïmiteerd wordt.
Of iemand is deskundig genoeg om de regels van de Sharī`ah direct van de Qur’ān en Sunnah af te leiden, en in dit geval is het verplicht is om op deze manier te handelen en is het niet toegestaan om de conclusies van anderen te volgen; of iemand is hier niet deskundig genoeg voor, en dan is het verplicht voor hem om het oordeel van de deskundigen te volgen. In dit opzicht is Islāmitische kennis net zoals ieder ander tak van kennis die de mensheid kent. Als je bijvoorbeeld een beginnende geneeskundestudent bent en je kind wordt ziek, wat doe je dan? Zoek je dan in de medische handboeken op wat het juiste geneesmiddel zou zijn, of ga je naar de beste dokter die je kunt vinden en raadpleeg je hem? Natuurlijk zal je de laatste optie kiezen. En als je geïnteresseerd bent in het bouwen van een kernelektriciteitscentrale, wat doe je dan? Zeg je: “Ik accepteer de traditionele teksten van kernenergie niet, ik geloof enkel in kernenergie en ik wil mijn eigen elektriciteitscentrale bouwen. En ik zal geen aandacht schenken aan het perspectief en de conclusies van anderen die in het verleden hierover hebben nagedacht? Ik ga het allemaal zelf doen.” Dit is uiteraard belachelijk.
En in dit opzicht is Islāmitische kennis beslist niet verschillend van ieder ander tak van kennis. Het vereist informatie en systematische methodes om informatie te verwerken en het uiteen te zetten. Het afleiden van de Sharī`ah vanuit de Openbaring, een wetenschap dat bekend staat als usūl al-fiqh, kan niet anders dan een ingewikkelde zaak zijn. En het is zelfs belangrijker dat we dit goed doen dan dat we dit bijvoorbeeld in de geneeskunde doen, omdat dit niet slechts te maken heeft met onze lichamelijke gezondheid maar het te maken heeft met onze vooruitzichten op de eeuwige redding. Nu is het uiteraard zo dat de Islam een duidelijk kernbericht heeft: het heeft twee shahāda’s, en het heeft de verplichtingen om met bepaalde primaire universele, ethische principes in het leven in overeenstemming te zijn. In zijn essentie, beslaat de Islām een buitengewoon eenvoudig perspectief. Maar de Openbaring bevat natuurlijk ook ingewikkelde zaken, voornamelijk op het gebied van wetgeving.
Dit omdat het menselijke leven en de menselijke maatschappij ook ingewikkeld zijn. Vandaar de werkzaamheden in de rechtswetenschap die wij de fiqh noemen. Indien iemand meer wil leren over de traditionele technieken die de `ulemā toegepast hebben voor dit proces van istinbāt (het afleiden van de Sharī`ah uit de geopenbaarde bronnen), stel ik voor om het boek “Principes van de Islāmitische Jurisprudentie” van Professor Muhammad Hāshim Kamālī te lezen. Zijn werk geeft, ondanks een klein aantal “misstappen”, over het algemeen een heel goede voorstelling van de wetenschappen van de usūl al-fiqh.
Het gaat hier dan bijvoorbeeld om het principe van de nāsikh wal mansūkh (de afgeschafte en afschaffende verzen uit de Qur’ān). Als je het principe van de “doe-het-zelf” fiqh volgt waar ik eerder over sprak, zou je niet in staat zijn om te weten welke verzen van de Qur’ān nog steeds wettelijk van toepassing zijn en welke verzen door latere verzen zijn afgeschaft. Zo is er ook een principe van naskh (afschaffing) in de Sunnah. Vele Hadīths waren van toepassing op de omstandigheden in de vroege ontwikkeling van de Ummah in de tijd van de Profeet (Allāh zegene hem en geve hem vrede). Later, toen de omstandigheden veranderden, maakte hij het duidelijk dat het Islamitische voorschrift zich in een andere richting had verplaatst. En toch kunnen nog altijd enkele vroegere principes in de standaardwerken van de Hadīth gevonden worden. Het zijn authentieke Hadīths, je kan ze vinden in de boeken van Imām al-Bukhāri en Imām Muslim vinden, maar ze worden niet meer beschouwd als een basis voor een handeling door de fuqahā (rechtsgeleerden), omdat ze mansukhāt(afgeschaft) zijn. Dit zijn slechts twee voorbeelden, er zijn er meer die ik kan geven zoals die van de qiyās, het welbekende principe van juridische analogie.
Het gaat er hierbij om hoe iemand een principe kan afleiden van de Sharī`ah door te kijken naar de manieren waarop de Sharī`ah zich met betrekking tot andere kwesties ontwikkeld heeft. Dit is waarschijnlijk het meest ingewikkelde onderdeel van usūl al-fiqh. Als je het boek van Professor Kamālī leest, dan zal je precies zien hoe nauwkeurig, hoe moeilijk en hoe veeleisend deze wetenschap van het afleiden van de wet van geopenbaarde bronnen is.Geconfronteerd met deze briljante maar zeer moeilijke massa teksten, kunnen de gewone Moslims niets anders doen dan te vertrouwen op de autoriteit van de geleerden. Waarom? Omdat de meeste van ons niet of het vermogen, de tijd of de energie bezitten om grote geleerden te worden. Het is simpelweg niet haalbaar, en om een grote mujtahid(onafhankelijke geleerde) te worden is niet iets dat Allāh (Hoog en Verheven is Hij!) verplicht heeft gemaakt op ieder lid van deze Ummah. Nu is deze autoriteit, de autoriteit van de geleerden, geen rivaal van de Openbaring. Het is niets anders dan een verklaring van de openbaring in een formaat dat duidelijk is en wat gemakkelijk is om te volgen.
De verzameling van gezaghebbende uitspraken van een grote en volle gekwalificeerde geleerde, die zich de teksten meester heeft gemaakt, en de regels, redenen, bewijzen van geschiktheid en verbanden heeft geleerd, is simpelweg net als een telescoop, vervaardigd door een optische expert en dat ons helpt om de openbaring duidelijker te kunnen waarnemen. Nu kunnen we of dankbaar een dergelijke telescoop gebruiken, gemaakt door een meester zoals Imam Mālik, Imām Abū Hanīfa, Imām al-Shāf`ī of Imām Ahmad Ibn Hanbal en hun volgelingen; of we kunnen in een typisch moderne, arrogante, activistische stijl proberen om onze eigen telescoop te bouwen. En als we het laatstgenoemde alternatief kiezen als de amateurs dat wij zijn, dan zullen we de openbaring in een gebroken en verdraaide vorm waarnemen.
In deze zin heeft iedere Moslim een madhhab, of we het nu leuk vinden of niet. Iedereen van ons heeft een bepaalde manier om de openbaring te volgen, een manier om de openbaring mee waar te nemen. Of we hebben of een madhhab van iemand die echt de openbaring daadwerkelijk kent, of we hebben onze eigen madhhab; er is geen derde optie. Dus de vraag of we wel of niet een madhhab dienen te volgen is in feite geen zinvolle vraag. Iedereen volgt een madhhab, het woord madhhab zelf betekent ‘een weg’. Ik twijfel soms over deze vertaling die we geaccepteerd hebben, namelijk dat een madhhab een rechtsschool is. Ik denk dat de vertaling veranderd is van zijn originele bedoeling wat gewoonweg is: ‘een middel naar een einde’, een madhhab, een weg.De eerste voorwaarde, of beter gezegd de voorwaarde om ons als Moslims te verenigen, dienen we terug te gaan naar de titel van dit artikel. De eerste voorwaarde moet het herbevestigen van een begrijpelijk systeem van de interpretatie van de Openbaring zijn, van de boodschappen van de Wetgever aan ons. Tenzij we dit doen, hebben we niet vier madhhabs in hun gebruikelijke, traditionele staat van harmonie, maar zullen wij zoveel madhhabs krijgen als dat we ego’s hebben.
Voor die verwarde en wanhopige Moslims die taqlīd verwerpen en de religie in termen van hun eigen tijdsgrenzen, voorkeuren, frustraties en verontwaardigen herinterpreteren, zullen zo talrijk en agressief worden dat het principe, dat waardevolle iets wat eenheid tussen de Moslims genoemd wordt, voor altijd verdwenen zal zijn. De religie zal dan nog rampzaliger in de extreme richting die de tegenstanders van de madhhabs in kaart hebben gebracht geduwd worden. De Islām, en dit is altijd mijn ervaring geweest als een nieuwkomer tot de Islam die voor jaren het alternatief kende, is een geschenk.
Dit is hoe we het moeten zien. Het is ons meest waardevolle bezit. Het is vanwege de Islam dat we streven voor vrede, rechtvaardigheid en harmonie in de wereld en het is vanwege de Islam dat we ook streven naar eeuwige vreugde en rust in aanwezigheid van onze Schepper. Het is nu tijd om dit geschenk te redden voordat het te laat is. Er is een daadwerkelijk gevaar dat dit geschenk door deze mensen van ons wordt weggenomen. We moeten de huidige gescheurde geest van de Moslim oplappen, en proberen die bijzondere methodologie te laten herleven die in de vier madhhabs van de Soennitische Islam verankerd is, en verdedigd is door de vooraanstaande Imams uit onze geschiedenis, en hetgeen onze eenheid voor lange tijd kracht bij heeft gezet