Er is een lange en verheven overlevering over de afscheidsbedevaart van de profeet (sas)

Er is een lange en verheven overlevering over de afscheidsbedevaart van de Profeet (sas). Deze luidt als volgt:

Het is overgeleverd van Ja’far ibn Mohammed, dat zijn vader zei: ‘We gingen naar Jabir ibn Abdullah en hij vroeg over de mensen [die binnengekomen waren] tot hij bij mij aankwam. Ik zei: “Ik ben Mohammed ibn Ali ibn Hussein.” Jabir zei: “Welkom, mijn neef. Vraag wat je wilt.”’ Dus ik zei: “Vertel mij over de hajj van de gezant van Allah (sas).”

Jabir zei: “De gezant van Allah (sas) bleef 9 jaar [in Medina] en ging niet op hajj. Vervolgens kondigde hij in het tiende jaar aan de mensen aan dat de gezant van Allah (sas) op het punt stond de hajj te verrichten. Dus kwamen er vele mensen naar Medina die allen de Profeet (sas) wensten te volgen en de handelingen wilden doen die hij deed. We vertrokken met hem totdat we Dhu al-Hulaifa bereikten. Asmaa’, de dochter van Umais, baarde Mohammed ibn Abu Bakr. Ze stuurde een boodschap aan de Profeet (sas) om te vragen wat ze moest doen. Hij zei: “Was jezelf, bedek je private delen en doe ihram aan.” De Profeet (sas) bad in de moskee. Vervolgens stapte hij op zijn kameel (al-Qaswa) en het stond rechtop met hem op haar rug bij al-Baida’. Ik zag zo ver als ik kon ruiters en voetgangers voor hem, evenals rechts, links en achter hem. De boodschapper van Allah (sas) was prominent tussen ons en de koran daalde op hem neer. En hij wist de uitleg, en wat hij ook deed, wij deden het ook. En hij sprak de eenheid van Allah uit: Labayk Allahumma labayk. Labayka la sharieka laka labayk. Inn alhamda wa al-ni’mata laka wa al-mulk. La sharieka lak.

Toen we bij het Huis (de ka’ba) kwamen, raakte hij de pilaar aan en liep 3 keer snel en 4 keer langzaam [om deka’ba]. Vervolgens ging hij naar Maqaam Ibrahim en reciteerde: ‘Dus maak van Maqaam Ibrahiem een plaats van gebed’. Deze plaats was tussen hem en het Huis. Hij bad twee rak’aat en zei daarin ‘Qul huwwa Allahu ahad’ en ‘Qul ya ayyuha al-kaafirun’. Hij raakte al-Hajr al-Aswad (de zwarte steen) aan en vertrok vervolgens uit de poort naar al-Safa en toen hij er aankwam reciteerde hij: ‘al-Safa en al-Marwa zijn van de tekenen die Allah aangewezen heeft.’ Toen zei de Profeet (sas): “Ik begin met datgene waarmee Allah [mij opgedragen heeft] te beginnen. Hij beklom hem totdat hij het Huis zag en richtte zich tot de qibla. Hij sprak de eenheid van Allah uit en takbier en zei: La Ilaha il Allah wahdahu la sharieka lah, lahu al-mulk wa lahu al-hamd wa huwwa ‘ala kulli shy’in qadier. La ilaha il Allah wahda, anjaza wa’dah wa nasara ‘abdah wa hazama al-Ahzaaba wahdah. Hij herhaalde dit 3 keer.

Daarna daalde hij af naar Marwa tot hij Marwa bereikte. Daar deed hij hetzelfde als bij Safa. En toen hij voor het laatst gerend had bij al-Marwa zei hij: “Als ik van tevoren geweten had wat ik achteraf te weten gekomen ben, zou ik geen offerdieren mee gebracht hebben en zou ik ‘Umrah gedaan hebben.” Suraqa ibn Malik stond op en zei: “O boodschapper van Allah, geldt dat voor dit jaar, of voor altijd?” De Profeet (sas) schoof toen de vingers van zijn twee handen in elkaar en zei: “Nee, voor altijd en eeuwig.”

Toen deed iedereen die een offerdier bij zich had, behalve de Profeet (sas), zijn ihraam af en knipte zijn haar. Toen het de achtste dag was (tarwiyyah) trokken ze hun ihraam aan voor Hajj. De Profeet (sas) reed en bad in Mina al-Dhuhr, al-’Asr, al-Maghrib, al-Ishaa en al-Fajr. Vervolgens bleef hij even totdat de zon op was en beviel dat een tent van haar opgezet moest worden bij Namira. Toen bewoog hij voort en de Quraysh twijfelden niet dat hij halt zou houden bij de Heilige Moskee zoals de gewoonte van de Quraysh was in de Jahiliya. De Profeet bewoog echter voort totdat hij ‘Arafa bereikt had, waar hij de tent vond die bij Namira voor hem gemaakt was. Daar ging hij in totdat de zon op zijn hoogste punt was. Hij beval dat al-Qaswa (zijn rijdier) gebracht moest worden en hij reisde naar de bodem van de vallei. Daar preekte hij voor de mensen en zei: “Jullie bloed en jullie bezittingen zijn net zo heilig en onschendbaar als deze dag van jullie, in deze maand van jullie, in deze stad van jullie. Alles van de dagen van de jahiliyya is onder mijn voeten ongeldig geworden. De bloedwraak van de jahiliyya is ongeldig geworden. De eerste bloedwraak die ik ongeldig maak is dat van de zoon van Rabi’a ibn al-Harith, die opgroeide in de stam van Sa’d en gedood werd door Hudhayl. En de rente van de jahiliyya is ongedaan gemaakt. En de eerste van onze rente die ik ongedaan maak is van Abbaas ibn Abd al-Mutallib. Het is allemaal ongedaan gemaakt.”

“Vreest Allah inzake jullie vrouwen. Jullie hebben hen in amana van Allah, en gemeenschap met hen is wettig gemaakt door het woord van Allah.”

“En jullie zullen over mij gevraagd worden, wat zullen jullie dan over mij zeggen?” Ze zeiden: “We zullen zeggen dat u de boodschap verkondigd hebt en goed advies gegeven heeft.” Hij wees zijn wijsvinger naar de hemel en zei wijzend naar de mensen drie keer: “O Allah, wees getuige. O Allah, wees getuige.” Vervolgens werd adhaan gedaan en leidde hij het Dhohr-gebed. Toen werd de iqama gedaan en leidde hij het ‘Asr-gebed. Daartussenin deed hij geen ander gebed. De boodschapper van Allah besteeg toen zijn kameel en bereikte de verblijfplaats. Hij draaide naar de qibla. Hij bleef staan tot de zon onderging en het gele licht een beetje verdwenen was, en de zon zelf niet meer zichtbaar was. Hij liet Usama achter zich zitten. Hij trok aan de neusteugel van zijn rijdier om haar optimaal te controleren. Hij gaf met zijn rechterhand aan aan de mensen dat ze rustig moesten rijden. Uiteindelijk kwam hij zo bij Muzdalifa. Daar leidde hij het Maghrib- en ‘Ishaa-gebed met één adhaan en twee iqamah’s en hij deed daartussen geen extra gebeden. Hij stond toen met zonsopgang op en verrichte het gebed met een adhaan en iqamah toen de lucht helder verlicht was. Hij stapte weer op zijn rijdier tot hij bij al-Mash’ar al-Haraam kwam. Hij draaide naar de qibla, maakte smeekbeden, prees Allah en sprak zijn uniekheid uit (la ilaha il Allah). Hij bleef staan tot het daglicht heel helder was. Hij ging snel verder voor de zon opkwam (…)

(…) totdat hij kwam bij de grootste Jamrah. Hij gooide zeven kiezelstenen naar hem en zei Allahu Akbar bij iedere steen die hij gooide. Daarna ging hij naar de plaats van het offeren, en offerde daar eigenhandig 63 kamelen.

Vervolgens reed de Profeet weer naar Mekka en kwam bij de ka’ba. Daarna bad de Profeet (sas) in Mekka al-Dhuhr. Hij kwam bij de stam van Abd al-Mutallib  die Zemzem uitdeelden en zei: “Geeft water, o stam van Abd al-Mutallib.” Zij gaven hem een kom en hij dronk ervan.

 

NB: Dit is slechts een weergave van de hadith en géén complete, nauwkeurige, letterlijke vertaling!