Het zelfstandig bestuderen van de hadith

Het Zelfstandig Bestuderen van Hadith
Uit de Collecties van al-Bukhari en Muslim
Sheikh Nuh Ha Mim Keller

Iedere Moslim kan voordelen halen uit het lezen van Hadīths uit [de collecties van] al-Bukhārī en Muslim, of het nu alleen is of met anderen. Wat het bestuderen van Hadīth betreft, Sheikh Shu`ayb al-Arna`ūt, met wie ik en mijn vrouw op dit moment [1995] Tadrīb al-Rāwī (De training van de Hadīth overleveraar) van Imam al-Suyūtī lezen, benadrukt dat de wetenschap van Hadīth een enorme en gecompliceerde literatuur kent, en een geweldige zee aan informatie dat een handleiding vereist om het te bevaren – waarzonder men beslist tegen de rotsen aan vaart. In deze context heeft Sheikh Shu`ayb ons een keer verteld,

“Degene die geen Sheikh heeft, de duivel is dan zijn Sheikh,  in iedere Islamitische wetenschap.”

Met andere woorden, er zijn voordelen die de gewone Moslim kan verwachten van het lezen van Hadīth, en voordelen dat hij niet kan verwachten, tenzij hij zowel goed getraind is en andere literatuur gebruikt, in het bijzonder de klassieke commentaren die de betekenissen van de Hadīths en hun relatie tot de Islam als geheel uitleggen. Er zijn veel voordelen die men kan verkrijgen uit het lezen van [de collecties van] al-Bukhārī en Muslim: algemene kennis van grondbeginselen zoals het geloof in Allah, de Profeetschap van de Profeet (Allah zegene hem en geve hem vrede), de Laatste Dag, enzovoort; en ook de algemene morele voorschriften van de Islam om goed te doen, het slechte te vermijden, het gebed te verrichten, tijdens de Ramadān te vasten, enzovoort.

De Hadīth collecties bevatten ook andere interessante punten, zoals de geweldige beloningen voor daden van aanbidding:  het ochtendgebed (duha), het nachtgebed (tahajjud), vasten op maandagen en donderdagen, vrijwillig aalmoezen geven, enzovoort. Iedereen dit deze leest en praktiseert heeft een geweldige beloning voor het lezen van de Hadīth, zelfs meer als hij zichzelf probeert te perfectioneren door de nobele karaktereigenschappen van de Profeet (Allah zegene hem en geve hem vrede), die genoemd worden in de Hadīth, na te streven. Wie het Profetische voorbeeld leert en volgt, heeft overwonnen in deze wereld en het hiernamaals.Wat niet verwacht moet worden van het lezen van Hadīth (zonder persoonlijke instructies van een Sheikh voor een periode) zijn twee dingen: een `Alim (Islamitische geleerde) te worden, en om fiqh (Islamitische jurisprudentie) af te leiden van de Hadīths over specifieke Sharī`ah vraagstukken.

Zonder een gids zal de ongetrainde lezer veel van Hadīths die hij leest verkeerd begrijpen, en deze fouten, indien zij aan zijn genomen en ongecorrigeerd gebleven, zullen zich opstapelen totdat hij geen uitweg meer kan vinden, laat staan een geleerde worden. Een dergelijk persoon is vooral een makkelijke prooi voor de moderne, sektarische bewegingen van onze tijd die verschijnen in een neo-orthodox gedaante, goed gefinancierd en bekend gemaakt. Zij citeren de Koran en Hadīths aan de ongeïnformeerde om zodoende een zaak te maken voor de basisopvatting van alle dwalende sekten sinds het begin van Islam: namelijk dat zij de ware Moslims zijn. Zulke bewegingen leveren bijvoorbeeld de goedauthentieke (hasan) Hadīth aan, overgeleverd van `A’isha (moge Allah tevreden zijn met haar) door al-Hākim al-Tirmidhī, dat de Profeet (Allah zegene hem en geve hem vrede) zei: “Shirk (polytheïsme) is meer verborgen in mijn Ummah dan het gekruip van insecten over een grote, gladde steen op een zwarte nacht…” [1]

Deze Hadīth is door sektes gebruikt sinds de tijden van de historische Wahhābī beweging tot aan de dag van vandaag, om gewone mensen te overtuigen dat de meerderheid van Moslims wellicht helemaal geen Moslim zijn, maar eerder Mushriks (polytheïsten), en dat diegenen die zich niet toeschrijven aan de meningen van hun Sheikhs wellicht buiten de Islam zijn getreden.  Als antwoord daarop wijzen de traditionele geleerden erop dat de woorden ‘fī ummatī’ (in mijn Ummah) in de Hadīth duidelijk laten zien dat hier de kleinereshirk wordt bedoeld van bepaalde zonden die hoewel ernstig, niet direct ongeloof inhouden. Het woord shirk (polytheïsme) kent namelijk twee betekenissen. De eerste betekenis is het grotere polytheïsme: het aanbidden van anderen naast Allah, waarvan Allah in Sūrat al-Nisā zegt:

“Voorwaar, Allah vergeeft niet dat aan Hem deelgenoten toegekend worden, maar Hij vergeeft daarnaast alles, aan wie Hij wil.”
(Koran, Sūrat al-Nisā 4:48)

En dit is de shirk van ongeloof. De tweede betekenis is de kleinere shirk van zonden die tekortkomingen in de tawhīd (kennis van de goddelijke eenheid) met zich meebrengen, maar die niet het verlaten van de Islam inhoudt. Voorbeelden zijn genegenheid hebben voor iemand vanwege iets slechts (wordt shirk genoemd omdat men hoopt voordeel te verkrijgen uit iets waar Allah geen voordeel aan gegeven heeft), of een afkeer van iemand te hebben vanwege iets goeds (wordt shirk genoemd omdat men iets kwaads verkrijgt uit iets waar Allah voordeel aan gegeven heeft), of de zonde van ijdelheid in aanbidding, zoals is vermeld in desahīh (authentieke) Hadīth waarin de Profeet (Allah zegene hem en geve hem vrede) gezegd heeft:

“De minste ijdelheid in goede daden is shirk.” [2]

Door dergelijke zonden wordt men niet buiten de Islam geplaatst, maar het zijn daden van ongehoorzaamheid en vertonen een tekort aan Imān (geloof).De geleerden zeggen dat de kleine shirk van dergelijke zonden worden bedoeld in deze Hadīth, omdat als de grote shirkof ongeloof bedoeld zou worden, de Profeet (Allah zegene hem en geve hem vrede) niet naar deze personen zou verwijzen als zijnde “in mijn Ummah”, omdat ongeloof (kufr) gescheiden is van en verschilt met de Islam, en noodzakelijk erbuiten. Dit wordt ook bevestigd door een andere versie van de Hadīth, overgeleverd van Abū Bakr (moge Allah tevreden met hem zijn), die de woorden fī-kum (onder jullie) in plaats van de woorden “in mijn Ummah” bevat. [3]

Dit is een directe verwijzing naar de Sahāba (de metgezellen van de Profeet), waarvan niemand een mushrik (polytheïst) was, iets waarover een unanieme consensus (ijmā`) bestaat onder alle Moslimgeleerden. Wat betreft de zonden van de kleinere shirk, het zal niemand ontgaan zijn waarom hun verborgenheid in deze Hadīth wordt vergeleken met het onzichtbare gekruip van insecten over een grote, gladde steen op een zwarte nacht; namelijk vanwege de subtiliteit van menselijke beweegredenen, en het gemak waarmee mensen zichzelf kunnen misleiden.Evenzo overlevert al-Bukhārī dat de Profeet (Allah zegene hem en geve hem vrede) zei:

“Waarlijk, jullie zullen de gewoontes volgen van degenen voor jullie, stuk voor stuk, totdat jullie hen zouden volgen ook al zouden zij het hol van een hagedis binnentreden” Wij zeiden: “Oh Boodschapper van Allah, de Joden en de Christenen? En hij zei: “Wie anders?” [4]

Deze Hadīth wordt ook gebruikt door moderne bewegingen die beweren terug te keren naar de Koran en de Sunnah, suggererend dat de meerderheid van de gewone Soennitische Moslims, die de `Aqīdah of de Fiqh volgen van de heersende stroming orthodoxe Soennitische Imams (wiens klassieke werken zelden overeenkomen met hun opvattingen), bedoeld worden in deze Hadīth. Dit terwijl er veel bewijs is dat de orthodoxe meerderheid van de Ummah goddelijk beschermd is tegen fouten, zoals de sahīh Hadīth bevestigd, overgeleverd door al-Hākim: 

“Allah’s hand is over de groep, en degene die van hen afdwaalt, dwaalt af naar de hel.” [5]

Dergelijke Hadīths laten zien dat Koranische verzen zoals, “En als jij de meesten van hen die op aarde zijn volgt, dan zullen zij jou doen afdwalen van de Weg van Allah”(Koran, Sūrat al-An`ām 6:116) niet verwijzen naar degenen die de traditionele Islamitische geleerdheid volgen (die nooit een meerderheid zijn geweest van degenen op de aarde), maar eerder naar de niet-Moslim meerderheid van de mensheid. Het is gepaster om de verwoording in de hiervoor genoemde Hadīths, betreft het volgen van Joden en Christenen, te beschouwen als verwijzend, in onze tijd, naar de Moslims die het Westen imiteren in alle aspecten van het leven, rationeel en irrationeel – zelfs in het bouwen van banken in Moslimsteden en heilige plaatsen die nooit eerder zijn bevlekt door rente (ribā) op een institutionele basis sinds de pre-Islamitische tijden. Of dat het verwijst naar degenen die ongelijke sektarische ideologieën promoten, onder de schijn van het hervormen Moslimbewegingen, zoals de Joden en Christenen ook deden in hun religies.

Traditionele geleerdheid is tegen dergelijke dwaling beschermd door de authentieke kennis die het heeft bewaard, overgeleverd van een levende leraar naar een levende leraar, in een ongebroken keten naar de Profeet (Allah zegene hem en geve hem vrede). Om op onze vraag terug te komen, zonder een dergelijk proces van kwaliteitscontrole, kan de lezer van Hadīth zonder hulp niet hopen om een soort van zelfgemaakte `Alim te worden, fatwā’s te geven op basis van wat hij heeft gevonden in al-Bukhārī of Muslim alleen, omdat de sahīhHadīths met betrekking op Islamitische juridische vragen niet alleen in deze werken worden gevonden, maar in vele andere werken, die bekend zijn onder hen die [juridische] oordelen vellen. Ik noemde elders een aantal wetenschappen die de geleerde nodig heeft om alle Hadīths met elkaar in verband te brengen, en dat sommige Hadīths bepalend zijn voor andere, of worden bepaald door andere algemene of meer specifieke Hadīths of Koranische versen die voor de vraag relevant zijn. Zonder deze kennis, en een traditionele Sheikh om het van te leren, zal men blunders maken, iets wat ik weet omdat ik het persoonlijk heb ervaren.

Toen ik in 1980 voor het eerst naar Jordanië kwam, had iemand mij op de gedachte gebracht dat een Moslim niets anders dan de Koran en de sahīh Hadīths nodig heeft. Nadat ik de Koran in het Arabisch las met behulp van A.J. Arberry’s ‘Qur’an Interpreted’ en hetgeen wat ik begreep opschreef, ging ik door middel van Muhammad Muhsin Khan’s vertaling van Sahīh al-Bukhārī door alle Hadīths, bundel per bundel, en ik schreef alles op wat ging over hetgeen een Moslim moet doen. Het was een poging om door de eeuwen van vernieuwingen in de Islam waarover de Oriëntalisten aan de Universiteit van Chicago mij hadden aangeleerd, een poging om tot de pure Islam te komen door de oorspronkelijke bronnen zelf te gebruiken.

Mijn Salafisme en mijn Oriëntalisme kwamen samen op dit punt. Ik produceerde vervolgens een uitgebreid manuscript van geselecteerde Hadīths van al-Bukhārī, een soort van doe-het-zelf Sharī`ah handleiding. Ik gebruik het nog steeds als een index voor Hadīths van al-Bukhārī, hoewel de fiqh conclusies van mijn amateur-ijtihād nu nogal beschamend zijn. Wanneer er Hadīths werden genoemd die tegenstrijdig leken te zijn, gaf ik simpelweg de voorkeur aan één ervan, of aan datgene dat het meest dichtbij mijn westerse gewoontes stond. Ik zei immers, de Profeet (Allah zegene hem en geve hem vrede) koos altijd de gemakkelijkere optie. [6]

Mij werd bijvoorbeeld verteld dat het niet Sunnah was om te urineren als je staat, en ik had de Hadīth van `A’isha gehoord dat iemand die zegt dat de Profeet (Allah zegene hem en geve hem vrede) urineerde terwijl hij stond, niet in hem gelooft. [7] Maar toen las ik de Hadīth in al-Bukhārī dat de Profeet (Allah zegene hem en geve hem vrede) een keer staand urineerde, [8] en ik besloot dat hetgeen mij eerst werd verteld fout was, of dat het niet veel uitmaakte. Pas later, toen ik begon met het vertalen van het Arabische Shāfi`ī fiqhhandleiding ‘Reliance of the Traveller,’ kwam ik erachter hoe de geleerden van de Sharī`ah de implicaties van deze Hadīths met elkaar in verband brachten. Het staan van de Profeet (Allah zegene hem en geve hem vrede) om te urineren was de Ummah te leren dat het niet verboden (harām) is, maar eerder slechts aanstootgevend (makrūh) – hoewel dergelijke daden met betrekking tot de tot de Profeet niet aanstootgevend waren, maar eerder verplicht om op zijn minst één keer te doen om te laten zien dat ze niet verboden waren; of, volgens andere geleerden, om te laten zien dat het toegestaan was in situaties waarin het de urine zou verhinderen op de kleding te spetteren.

Achteraf gezien maakten mijn vroegere fouten in de Hadīth het mij mogelijk om het pad van de fiqh die ik later bestudeerde te waarderen, en de manier waarop het alle Hadīths met elkaar in verband bracht – iets waar ik persoonlijk niet toe in staat was. En ik begreep [toen ook] waarom de vooraanstaande Imams van de Hadīth, zoals Imam al-Bukhārī de Shāfi`ī fiqhnam van de leerling van Imam Shāfi`ī, `Abdullāh ibn al-Zubayr al-Humaydi; [9] en waarom de Imams Muslim, al-Tirmidhī, Abū Dawūd en al-Nasā’ī ook de Shāfi`ī school volgden. [10]

Dit was ook het geval met al-Bayhaqī, al-Hākim, Abu Nu`aym, Ibn Hibbān, al-Daraqutnī, al-Baghāwī, Ibn Khuzayma, al-Suyūtī, al-Dhahabī, Ibn Kathīr, Nuruddīn al-Haythamī, al-Mundhirī, al-Nawawī, Ibn Hajar al-`Asqalānī, Tāqiyuddīn al-Subkī en anderen. En dit is waarom Imams zoals `Abdul Rahmān ibn al-Jawzī de Madhhab van Imam Ahmad ibn Hanbal volgden, en Abū Ja`fa al-Tahāwī, `Alī al-Qārī, Jamāluddīn al-Zaylay (de Afrikaanse Sheikh van ibn Hajar al-`Asqalānī, waarvan sommigen dachten dat hij zelfs nog meer kennis bezat dan hem) en Badruddīn al-`Ayni de Hanafī school volgden. Deze feiten zijn welsprekend over de rol van Hadīth in de Sharī`ah in de ogen van deze Imams, voor wie het geen kwestie van óf het praktiseren van de fiqh óf de Hadīth, zoals vele Moslims tegenwoordig daadwerkelijk denken. Het was eerder de fiqh van Hadīth uitgedrukt in de traditionele Madhhabs die zij volgden. Het ziet ernaar uit dat er genoeg ruimte voor ons is om voordeel te halen uit hun voorbeeld.

Voetnoten [1] Nawādir al-Usūl fī Ma`rifat Ahadīth al-Rasul; Istanbul 1294/1877, Herdruk. Beirut Dar Sadir, n.d., 399 [2] al-Mustadrak `alā al-Sahīhayn. 4 vols. Hyderabad, 1334/1916. Herdruk
[met index vol. 5]. Beirut: Dar al-Ma`rifah, n.d.,1.4 [3] [zie Nawādir al-Usul, 397) [4] Sahīh al-Bukhārī. 9 vols. Cairo 1313/1895. Herdruk [9 vols. in 3].
Beirut: Dar al-Jil, n.d., 9.126: 7320. [5] al-Mustadrak, 1.116 [6] Sahih al-Bukhārī, 4.230: 3560. [7] Musnad al-Imam Ahmad. 6 vols. Cairo 1313/1895. Herdruk. Beirut: Dar Sadir, n.d., 6.136). [8] Sahīh al-Bukhārī, 1.66: 224 [9] al-Subkī, Tabaqāt al-Shāfi`iyya al-Kubra. 10 vols. Cairo: Isā al-Bābī al-Halabī, 1383/1964, 2.214 [10] Mansūr `Alī Nasīf, al-Taj al-Jāmi` lil-Usūl fī Ahadīth al-Rasūl. 5 vols. Cairo 1382/1962. Herdruk. Beirut: Dar Ihyā al-Turāth al-`Arabī, n.d., 1.16

Bron: www.sunni.nl