Imam Ash- Shaáfi’ie

 

Al-Imaam ash-Shaafi’ie

Hij is Mohammad ibn Idries ibnoel-‘Abbaas ibn ‘Oethmaan ibn Shaafi’ ibnoes-Saa’ib ibn ‘Oebayd ibn ‘Abd Yazied ibn Haashim ibnoel-Moettalib ibn ‘Abd Manaaf ibn Qoesayy ibn Kilaab ibn Moerrah ibn Ka’b ibn Loe-ayy ibn Ghaalib. De Imaam, de Geleerde van zijn tijdperk, de beschermer van de hadieth, de Faqieh (wetsgeleerde) van de Religie, Aboe ‘Abdillaah al-Qoerashie, dan al-Moettalibie ash-Shaafi’ie al-Mekkie, bij geboorte al-Ghazziyie, een aangetrouwd familielid van de Boodschapper van Allah en de afstammeling van de oom van zijn (de Profeet (sallallahoe ‘alayhi wa sallam)) vaders kant. Dus al-Moettalib is de broer van Haashim, die de vader is van ‘Abdoel-Moettalib.

Men is het erover eens dat hij werd geboren in Ghazzah en zijn vader, Idries, op jonge leeftijd stierf. Dus groeide Mohammad op als wees onder de voogdij van zijn moeder. Omdat zij (het effect van) het land op hem vreesde, nam zij hem naar zijn plaats van oorsprong toen hij een jongen van twee jaar was. Zo groeide hij op in Mekkah en begon hij pijlen te werpen, totdat hij al zijn tijdgenoten overtrof en hij in staat was negen uit tien doelen te raken. Toen begon hij de Arabische taal en poëzie te bestuderen, en hij raakte daar bedreven in. Toen werd hij verliefd op fiqh, en hij werd daarin de meester van de mensen in zijn tijd.

En al-Moezanie zei: “Ik heb niemand gezien met een beter gezicht dan ash-Shaafi’ie – moge Allah Zijn Genade aan hem schenken – en wanneer hij zijn baard vastpakte, was er niets voortreffelijker dan zijn vastpakken ervan.”

En ar-Rabie’ al-Moe’adhdhin zei: “Ik hoorde ash-Shaafi’ie zeggen: Ik schoot altijd pijlen, totdat de dokter zei, ik vrees dat je longtuberculose krijgt door de tijd die je in de hitte doorbrengt. Hij (ash-Shaafi’ie) zei: En ik raakte negen uit tien doelen.”[2]

Ahmad ibn Ibrahiem at-Taa’rie al-Aqtaa’ zei: “Al-Moezanie vertelde ons dat ash-Shaafi’ie zei: Ik memoriseerde de Qor-aan toen ik acht jaar was, en ik memoriseerde al-Moewatta’ toen ik tien jaar oud was.”

En het wordt genoemd in Manaaqiboesh-Shaafi’ie van al-Aaboerie[3]: “Ik hoorde az-Zoebayr ibn ‘Abiel-Waahid al-Hamdhaanie zeggen dat ‘Alie ibn Mohammad ibn ‘Isaa ons vertelde: Ik hoorde Rabie’ibn Soelayman zeggen: Ash-Shaafi’ie werd geboren op de dag dat Aboe Haniefah stierf, moge Allah Zijn Genade schenken aan hen beide.”

En van ash-Shaafi’ie die zei: “Ik ging naar Maalik toen ik dertien jaar was – en het is zoals hij zegt, ook al leek het alsof hij drieëntwintig jaar oud was – hij zei: Ik kwam met de zoon van mijn oom naar al-Medienah. En Maalik sprak, en hij zei: Ik zoek iemand om voor jou te lezen. Ik zei: Ik zal lezen. Dus ik las voor hem. En wanneer hij me iets vroeg over waar we al langs waren geweest, vroeg hij me: Tel het. Dan zou ik uit het hoofd overleveren. En het was alsof hij verbaasd was. Toen vroeg hij me over een zaak, en ik antwoordde, en dan een andere zaak. Dus hij zei: Jij zou het leuk vinden om een rechter te zijn!”[4]

Aboe ‘Oebayd zei: “Ik heb niemand gezien die intelligenter is dan ash-Shaafi’ie.”
En evenzo, zei Yoenoes ibn ‘Abdil-A’laa: “Als de oemmah bij elkaar werd gehaald, zou zijn intelligentie meer zijn dan wat zij samen brengen.”

En az-Zoebayr al-Istiraabaadhie zei: “Mohammad ibn Yahya ibn Adam van Egypte vertelde ons, Ibn ‘Abdil-Hakam vertelde ons: Ik hoorde ash-Shaafi’ie zeggen: Als de mensen wisten wat kalaam bevat aan begeerten, zouden ze ervan vluchten zoals iemand zou vluchten voor een leeuw.”

Yoenoes as-Sadafie zei: “Ik heb niemand gezien die intelligenter is dan ash-Shaafi’ie. Ik debatteerde eens met hem over een zaak, toen gingen we uit elkaar. Toen we elkaar opnieuw troffen, nam hij (ash-Shaafi’ie) me bij mijn hand en zei: O Aboe Moesa, is het niet juist dat we broeders zijn, ook al zijn we het oneens over een zaak?

Ik zeg dat dit de compleetheid van het intellect van deze Imaam aantoont, en zijn begrip van zichzelf; omdat meningsverschillen onder mensen die debatteren nooit stoppen.”

Aboe Dja’far at-Tirmidhie zei: “Aboel-Fadl al-Waashdjirdie vertelde ons: Ik hoorde ‘Abdoellah as-Saaghaanie zeggen: Ik vroeg Yahya ibn Akhtam over Aboe ‘Oebayd en ash-Shaafi’ie, wie van hen heeft meer kennis? Hij zei: Aboe ‘Oebayd kwam vaak bij ons. Hij was een man die als hij het geluk had om boeken te ontvangen, dan zou hij de vormen van het schrijven ervan verbeteren. Hij zou ze organiseren met prachtige zinnen vanwege zijn hoge bekwaamheid in de Arabische taal. Wat betreft ash-Shaafi’ie, we waren vaak met Mohammad ibnoel-Hassn voor vele discussies, en hij was een man die Qoeraashie in zijn begrip en intellect was, hij was snel in verbeteren. En als hij niet meer ahaadieth had gehoord, zou hij voldoende zijn voor de Oemmah van Mohammad (sallallahoe ‘alayhi wa sallam) over de andere foeqahaa’ (wetsgeleerden).”

Ma’mar ibn Shabieb zei: “Ik hoorde al-Ma’moen zeggen: ik testte Mohammad ibn Idries inderdaad in alles, en ik bemerkte dat hij volmaakt was.”

En Ahmad ibn Mohammad ibn Bintoesh-Shaafi’ie zei: “Ik hoorde mijn vader en oom zeggen: Wanneer er een man naar Soefyaan ibn ‘Oeyaynah kwam met iets van tafsier of fataawaa, zou hij het aan ash-Shaafi’ie geven, en zeggen: Behandel dit.” Aboe_Omar19-04-2006, 14:02Ash-Shaafi’ie[5] (rahimahoellah) was inderdaad van de meest kennisrijke mensen wat betreft het Boek en de Soennah, en van de strengste mensen wat betreft het stevig vasthouden aan die twee. Hij was van de meest hoogwaardige mensen betreffende het geven van aandacht aan kennis en hopen op goedheid. Hij zei vaak: “Ik zou willen dat de mensen deze kennis zouden leren, en niets ervan ooit aan mij zou worden toegeschreven. Dan zouden zij beloningen ontvangen en zou ik niet geprezen worden.”

Hij zei gewoonlijk: “Als ik iets zeg, en vervolgens is er iets authentiek verklaard van de Boodschapper van Allah (sallallahoe ‘alayhi wa sallam) dat in tegenspraak is met mijn uitspraak, dan heeft dat (authentieke) meer recht om gevolgd te worden, en volg mij niet blindelings.”

En hij zei: “Als ik een authentieke hadieth van de Boodschapper van Allah (sallallahoe ‘alayhi wa sallam) overlever, en ik handel er niet naar, weet dan dat mijn intellect me heeft verlaten.”

En hij zei tegen Ahmad ibn Hanbal (rahimahoellah): “Jij weet meer over de authentieke overleveringen dan wij, dus als er een authentieke overlevering is, licht me er dan over in; of het nu van Koefah, Basrah of Shaam is.”

En zijn strikte vastklampen aan de Soennah bereikte het punt dat hij gewoonlijk zijn metgezellen adviseerde eraan vast te klampen, en hij zei: “Blijf bij de Mensen van Hadieth, want zij zijn het meest correcte van onder de mensen.”

En hij zei: “Als ik een man van onder de Mensen van Hadieth zie, dan is het alsof ik een man van de Metgezellen van de Profeet (sallallahoe ‘alayhi wa sallam) heb gezien. Moge Allah hen belonen met goeds, zij hebben de fundamenten voor ons behouden, dus zij hebben een voortreffelijkheid over ons.”[6] En hij reciteerde de volgende verzen van poëzie:

“Alle vormen van kennis naast de Qor-aan zijn een overbodigheid;

Behalve de hadieth en het kennen van de fiqh (wetsgeleerdheid) van de Religie;

Kennis is hetgeen dat: Hij zei…, of: Hij vertelde ons… bevat;

Alles dat anders is dan dit, is van de influisteringen van de Duivel.”[7]

Ash-Shaafi’ie is inderdaad door meer dan één van de grote geleerden geprezen. Tot hen behoort ‘Abdoer-Rahmaan ibn Mahdie en hij vroeg hem een boek te schrijven over de oesoel (fundamenten) voor hem. Dus schreef hij een boek voor hem, en het werd het eerste boek dat is geschreven over deze wetenschappen. En hierna had Ibn Mahdie de gewoonte om smeekbeden voor hem te verrichten in het gebed.

En van degenen die hem op gelijke manier prezen is zijn Shaykh, Maalik ibn Anas en Qoetaybah ibn Sa’ied. En hij zei: “Hij is een Imaam.”

En van degenen die hem prezen zijn: Soefyaan ibn ‘Oeyaynah, Yahya ibn Sa’ied al-Qattaan, Aboe ‘Oebayd ibn Sallaam, en hij zei: “Ik heb niemand meer welbespraakt, intelligenter, meer bescheiden gezien, dan Imaam ash-Shaafi’ie.”

En van degenen die ash-Shaafi’ie prezen zijn: Yahya ibn Akhtam al-Qaadie, Ishaaq ibn Raahawayah, Mohammad ibnoel-Hasan.

Ahmad ibn Hanbal verrichte gedurende veertig jaar smeekbeden voor hem in zijn gebed. Tevens zei hij over de hadieth die verhaald is door Aboe Daawoed, van de hadieth van Aboe Hoerayrah, van de Profeet (sallallahoe ‘alayhi wa sallam): “Waarlijk, Allah stuurt aan de kop van iedere honderd jaar een persoon voor de Oemmah, die de religie voor hen doet herleven.”[8]

Hij zei: “’Oemar ibn Abdil-‘Aziez kwam aan de kop van de eerste honderd jaar en ash-Shaafie’ie kwam aan de kop van de tweede honderd jaar.”

Ahmad zei vaak: “Ash-Shaafi’ie was als een zon voor de wereld en als een gratie voor de mensheid.”

Aboe Thawr zei: “Ik heb nooit iets vergelijkbaars aan ash-Shaafi’ie gezien, noch heeft hij iets met zichzelf vergelijkbaars gezien.”

En ar-Rabie’ zei: “Ash-Shaafi’ie stierf op donderdag en we verrichten zijn begrafenisgebed op donderdagavond. En we zagen de maan van Sha’baan in het jaar 204, en hij was tweeënzeventig jaar oud.”9

Bron: www.soennah.com

[1] Het volgende is een verkorte samenvatting van Siyar A’laamin -Noebalaa’ (10/5-99). Voor meer biografieën van al-Imaam ash-Shaafi’ie, zie: Taariekhoel-Kabier (1/42), at-Taariekhoes-Saghier (2/302), al-Djarh wat-Ta’diel (7/201), Hilyatoel-Awliyaa’ (9/63-161), Taariekh Baghdad (2/56-73), Tabaqaatoel-Hanaabilah (1/280), Tartieboel-Madaarik (2/382), al-Ansaab (7/251-254), Taariekh ibn ‘Asaakir (14/395-418, 15/-25), Sifaatoes-Safwah (2/95), Moe’djamoel-Oebada’ (17/281-327), Tahdhieboel-Asmaa’ wal-Loeghaat (1/44-67), Wafiyyaatoel-A’yaan (4/163-169), al-Moekhtasar fi Akhbaanoel-Bashr (2/28-29), Taariekhoel-Islaam (11/29), Tadhkiratoel-Hoeffaadh (1/361-363), al-Kaashif (3/17), al-Waafie bil-Wafiyyaat (2/171-181), Maraatoel-Djinaan (2/13-28), al-Bidaayah wan-Nihaayah (10/251-254), ad-Diebaadjoel-Madhhab (2/156-161), Ghayaatoen-Nihaayah (1/95), Tabaqaatoen-Nihaat (1/21) van ibn Qaadie Shahbah, Tahdhieboet-Tahdhieb (9/25), an-Noedjoemoez-Zaahirah (2/176), Hoesnoel-Moehaadirah (1/303-304), Tabaqaatoel-Moefassirien (1/98), Miftaahoes-Sa’aadah (2/99-94), Tariekhoel-Khamies (2/335), Shoedhoeroedh-Dhahab (2/9-11) en Sharh Ihyaa’ ‘Oeloemid-Dien (1/191-201).

[2] Al-Manaaqib (2/128) van al-Bayhaqie.

[3] Hij is Aboel-Hasan Mohammad ibnoel-Hoesayn ibn Ibrahiem al-Aaboerie as-Sidjistaanie (o. 363H), zie: at-Tabaqaat (1/344) van as-Soebkie.

[4] At-Taariekh (14/402) van Ibn ‘Asaakir.

[5] De volgende sectie is genomen van Wasiyyatoel-Imaammish-Shaafi’ie (pag. 14-22) met de controle van Sa’doed-Dien ibn Mohammad.

[6] Zie al-Bidaayah wan-Nihaayah (10/254) van Ibn Kathier, en Siyar A’laamin -Noebalaa’ (10/60) van al-Imaam adh-Dhahabie.

[7] Deze poëzieverzen zijn van ash-Shaafi’ie bevestigd, zoals gevonden in al-Bidaayah (10/256) en Diewaanoesh-Shaafi’ie (pag. 88).

[8] Overgeleverd door Aboe Daawoed (nr. 4291), al-Haakim (4/522), al-Khatieb al-Baghdaadie in Taariekh Baghdad (2/61), Ibn ‘Adie in al-Kaamil (1/123), al-Bayhaqie in Ma’rifatoes-Soenan wal-Aathaar (1/137). Hij is authentiek verklaard door al-Imaam Ahmad zoals terug te vinden in Siyar A’laamin-Noebalaa’ (10/46), en door al-Haakim en adh-Dhahabie zoals terug te vinden in Faydoel-Qadier (2/282). Hij is ook authentiek vekrlaard door ash-Shaykh al-Albaanie in Sahieh Soenan Abie Daawoed (nr. 3606).

[9] Zie al-Bidaayah wan-Nihaayah (10/251) van Ibn Kathier.    “De geleerden zijn mijn keerpunt op elke plaats waar ik ga, en zijn mijn wens wanneer ik ze niet vind, en ik heb gezien dat mijn hart vroom wordt wanneer ik bij de geleerden zit!”[2]

Ibnoel Qayyim – mag Allah tevreden met hem zijn – zegt:

“De geleerden zijn gelijk aan de sterren, zij zijn er ook om de dwalenden van leiding te voorzien en de mensen zijn meer in nood aan hen, dan dat zij in nood zijn aan eten en drinken!”[3]

Maymoen – mag Allah tevreden met hem zijn – zegt:

“De geleerde in een bepaald land, is gelijk aan een zoete bron in dit bepaalde land!”[4]

En er werd gezegd:

“De geleerden zijn zoals water…waar zij ook komen zijn zij van nut!”[5]

‘Abdoellah – de zoon van Imam Ahmad – vroeg zijn vader:

“O mijn vader, wat voor een man was Imam Ash-shaafi’ie, want ik hoor jou zoveel smeekbeden voor hem verrichten? Hij antwoordde:

“O Mijn zoon, hij was zoals de zon voor de wereld, en zoals een genezing voor de mensen! En zeg mij: kennen deze twee zaken erfgenamen, of zijn deze twee zaken vervangbaar?”[6]

Imaam Ahmad – mag Allah hem barmhartig zijn – zegt:

“De mensen zijn meer in nood aan kennis dan dat zij in nood zijn aan eten en drinken! Want zij zijn maar twee of drie keer per dag in nood aan water…maar zij zijn op elk moment in nood aan kennis!”[7]

Wanneer men naar hen kijkt, herinnert men Allah[8] – door hun daden en nederigheid en licht van soennah en geloof dat op hen waar te nemen is – de Profeet – gebeden en vrede van Allah over hem – heeft gezegd:


De aanhangers van Allah zijn degenen die de anderen aan Allah herinneren wanneer zij naar hen kijken!”[9]

Ibnoe Mas’oed – mag Allah tevreden met hem zijn – zei tegen Arrabie’ b. Chaytham:

“O Aboe Yazied, als de Boodschapper van Allah – gebeden van Allah en vrede over hem – jou gezien zou hebben, zou hij van jou gehouden hebben! En telkens wanneer ik jou zie, denk ik aan zij die zich in nederigheid onderwerpen!”[10]

Aboe Ishaq Assabie’ie zegt over zijn sheich ‘Amr b. Maymoen Al-Awdie:

“Wanneer men naar hem keek, herinnerde hij jou aan Allah!”

“Telkens wanneer Mohammed b. Sierien door de markt ging, herinnerde de mensen Allah, enkel en alleen door naar hem te kijken!”[11]

‘Ikrimah – mag Allah tevreden met hem zijn – zegt:

“Pas op, en doe de geleerden geen kwaad! Want degenen die de geleerden kwaad doet, heeft de Boodschapper van Allah gedeerd!”[12]

De leiding verdwijnt met de dood van de geleerden. ‘Abdoellah b. ‘Abbas – mag Allah tevreden met hem zijn – zegt:

“Weten jullie wanneer de kennis verdwijnt? Wij zeiden: neen! Hij antwoordde, samen met de dood van de geleerden!”[13]

Hij zegt ook:

“Je zal zien dat de geleerden sterven, waardoor de waarheid verpletterd zal worden, totdat er veel onwetendheid zal zijn! En de mensen van de kennis zijn verdwenen, waardoor de mensen met onwetendheid handelen en Allah niet met de waarheid aanbidden, en van de juiste weg afgedwaald zijn!”[14]

Hilal b. Al-Chabbab vroeg Sa’ied b. Al-Djoebayr – mag Allah tevreden met hem zijn – het volgende:

“O Aboe ‘Abdoellah, waaraan kan men herkennen dat de mensen aan de afgrond van de vernietiging staan? Hij antwoordde:

“Wanneer de geleerden sterven!”[15]

Al-Hasan Al-Basrie heeft gezegd:

“Héél deze doenya is duister, behalve de plaatsen waar de geleerden lesgeven!”[16]

[1] I’laamoel moewaqqi’ien 1/9

[2] Zie Hoelyatoel awliyaa

[3] Gedeelte van zijn woorden in: I’laamoel moewaqqi’ien 1/10

[4] Djaami’ bayaan al’ilm wa fadhloehoe 1/337

[5] zie vorige bron: 1/256

[6] Syar A’laamoennoebalaa: 10/45

[7] Syar a’laamoennoebalaa 2/256

[8] Dan herinnert men zich dat men zich tot Allah moet richten, en denkt men aan het hiernamaals doordat de daden van deze personen de daden zijn van degenen die zich op het hiernamaals voorbereiden, mag Allah ons tot hen laten behoren, aamien!

[9] Attabaraanie in Al-Kabier 12325 en Silsilatoessahiehah van Sheich Al-Albaanie 1733 en is goed verklaard door hem.

[10] Assyar: 4/258

[11] Tah-dhieb attahdhieb 8/109

[12] Hoermatoe Ahloel ‘ilm 1/175

[13] Addaarimie 1/77-78 en Attabarie in Al-Kabier 8/276

[14] Djaami’ bayaanoel ‘ilm 1/603

[15] Addaarimie 1/78

[16] Djaami’ bayaanoel ‘ilm 1/236