Sunan van Allah

5-3-2010

Sunan van Allah

Weet, o dienaren van Allah dat de sunnan van Allah onveranderlijk zijn. Deze sunnan gelden ten allen tijde voor alle mensen en voor alle schepselen. Allah zegt:

Je zult in de sunnat van Allah geen verandering vinden en je zult in de sunnat van Allah geen wijziging vinden. [Faatir, 43]

Een bekende sunnat van Allah is dat wie het goede zaait, het goede zal oogsten. En dat wie iets slechts zaait, iets slechts zal oogsten.

Hierover zegt Allah:

En wie ook maar een greintje goeds heeft gedaan die zal het zien

En wie ook maar een greintje slechts heeft gedaan die zal het zien [al-Zalzala, 7-8]

En het is van de sunnat van Allah dat wie voor het wereldse en haar genietingen werkt, zal krijgen wat Allah voor hem gezworen heeft, en wat Allah voor hem beschikt heeft. En wie werkt voor het Paradijs, en het pad ernaar toe bewandelt, die laat Allah het Paradijs bereiken en die laat Hij tot haar bewoners behoren. En wie voor zowel het wereldse als voor het Paradijs werkt, en daden verricht in gehoorzaamheid aan Allah, en wegblijft van ongehoorzaamheid aan Allah, die wint het goede van zowel het wereldse als het Paradijs.

Allah zegt:

Wie het snel voorbijgaande leven wenst, die bezorgen wij daarin snel wat Wij willen, voor wie Wij wensen. Dan maken Wij voor hem de hel om in te braden, verafschuwd en verstoten als hij is.

Wie het hiernamaals wenst en dat ijverig nastreeft terwijl hij gelovig is, zij zijn het aan wie voor hun streven dank betuigd wordt.

Allen sterken Wij, dezen en genen, door de gave van jouw Heer. De gave van jouw Heer wordt niet ontzegd.

Kijk hoe Wij sommigen van hen boven anderen hebben bevoorrecht en het hiernamaals heeft hogere rangen en grotere bevoorrechtingen. [al-‘Israa’, 18-21]

Wie –hetzij man of vrouw- deugdelijk handelt als gelovige, die zullen Wij een goed leven laten leiden en Wij zullen hem met hun loon belonen voor het beste dat zij deden. [al-Nahl, 97]

Het is eveneens van de sunnan van Allah om de mens te beproeven, met het goede en het slechte. Allah zegt:

En Wij stellen jullie op de proef met het slechte en het goede, als een verzoeking. En tot Ons zullen jullie teruggebracht worden. [al-Anbiyaa’, 35]

En Wij stelden hen op de proef met goede en slechte dingen, opdat zij misschien terug zouden keren. [al- A’raaf, 168]

De gelovige moslim weet als hem iets goeds overkomt, dat het een gunst en zegening van Allah op hem is. Hij zal Hem dankbaar zijn en Hem prijzen, omdat hij weet dat Allah niemand iets verschuldigd is. Als Allah iets geeft dan is het vanwege Zijn gunst, en als Allah iets niet geeft dan is het vanwege Zijn rechtvaardigheid. Als de moslim iets slechts en verwerpelijks overkomt, dan blijft hij geduldig en beseft hij dat het vanwege een zondige daad kan zijn, of dat Allah zijn rang in het hiernamaals wil verhogen. Allah zegt:

Het goede dat jou treft, dat komt van Allah. En het slechte dat jou treft, dat komt van jezelf. [al-Nisaa’, 79]

En het onheil dat jullie treft, het is voor wat jullie handen begaan hebben. Maar Hij scheldt veel kwijt. [al-Shura, 30]

De mens moet dus zichzelf wegen, en zijn daden kritisch bekijken. Voor elke zonde moet hij tawba maken naar zijn Heer.

Wat betreft de ongelovige, als hij een zegening krijgt, dan is hij hoogmoedig en ondankbaar, overschrijdt hij de grenzen en gedraagt hij zich als een tiran. En als hem iets slechts overkomt, dan wordt hij ongerust en jaloers. Hij volhardt in zijn ongeloof en toont geen geduld. Zijn Paradijs is de wereld, hij aanbidt zijn begeerte, en hij is als een kameel die vastgebonden wordt door zijn volk en vervolgens verlaten wordt. En hij heeft geen besef: ‘Waarom hebben ze me vastgebonden? Waarom hebben ze me verlaten?’

Beste moslims, de catastrofes zijn voor de moslims meer en meer geworden in deze tijd. En de uitleg daarvan zijn er meerdere: er zijn mensen die het toeschrijven aan de planning van de vijanden van de islam, of aan de economische zwakte, of de technologische en industriële achterstand etc. Al deze zaken zijn slechts symptomen van de ziekte, ze zijn niet de ziekte zelf. De ware oorzaak van wat de moslims nu overkomt, is de verwaarlozing van het geloof door individuen en gemeenschappen, behalve wie Allah genade getoond heeft.

Allah zegt:

Of toen jullie onheil trof dat jullie zelf al dubbel hadden toegebracht. Jullie zeiden: ‘Hoe komt dit?’ Zeg: ‘Het komt van jullie zelf.’ Allah is almachtig. [Aal ‘Imraan, 165]

Allah verandert niet wat er in een volk is, zolang zij niet veranderen wat er in henzelf is. [al-Ra’d, 11]

De islamitische ummah heeft nog voor grotere beproevingen gestaan dan deze. En altijd keerde men dan terug naar zijn dien met vertrouwen en Ikhlaas, oprechtheid. Men had een oprechte samenleving, met eerbaarheid en vertrouwen, die goed sprak en vasthield aan de sharia. Dit was in elke tijd van tegenslagen. Zo werden de wonden genezen, en werd de toestand weer goed.

Deze tijd heeft de zelfde genezing nodig als in voorgaande tijden. Als de moslims hun problemen niet oplossen met het boek van Allah en de sunna van Zijn Profeet en wat in overeenstemming is met hun belangen en van hun generaties, blijven de problemen bestaan. De niet-moslims kunnen deze problemen niet voor ons oplossen.

De oplossing is in de hand van Allah, daarna in de hand van zaakwaarnemers van de moslims en hun geleerden. Hun samenwerking voor het goede bevat het geluk voor de mensheid. De verantwoordelijkheid en de verplichtingen van hun zijn groot, en de hoop van de mensen in hun is, na de hoop op Allah, groot.

Als we getroffen worden door hevige dingen, is het eerste wat we dienen te doen oprechte tawbah. Zoals Allah zegt:

En wendt jullie berouwvol tot Allah, o gelovigen; misschien zal het jullie welgaan. [al-Nur, 31]

Als men zich afvraagt wat zijn individuele tawba voor nut heeft voor het welzijn van de ummah, is het antwoord dat de oorzaak van al het goede in dit leven en het hiernamaals ligt in de gehoorzaamheid aan Allah. En de oorzaak van al het slechte ligt in ongehoorzaamheid aan Allah. De tawbah van ieder individu van al zijn zonden vergroot het goede en verkleint het slechte. Allah heeft voorgaande gemeenschappen slechts ten onder laten gaan vanwege de veelvuldigheid van hun ongehoorzaamheid en hun gebrek aan gehoorzaamheid aan Allah. Allah zegt over deze gemeenschappen:

Dus grepen Wij een ieder voor zijn zonde. Tegen sommigen stuurden Wij een zandstorm. Anderen greep de schreeuw. Weer anderen lieten Wij met de aarde wegzinken en er waren er die Wij lieten verdrinken. Toch was het niet zo dat Allah hun onrecht aandeed, maar zij deden zichzelf onrecht aan. [al-‘Ankaboet, 40]

O moslims, het is belangrijk om verenigd te staan tegen de grote veranderingen op de wereld, die de moslims van hun geloof dreigen te brengen, van hun ‘aqiedah, van hun sharia en van hun akhlaaq. Deze dien vraagt om samenleven en samenwerken, Allah heeft afsplitsing verboden:

En houdt samen vast aan de band van Allah en splitst jullie niet op in groepen [Aal ‘Imraan, 103]

En twist niet met elkaar zodat jullie opgeven en het jullie niet voor de wind gaat. En volhardt geduldig; Allah is met de geduldigen. [al-Anfaal, 46]

Dat we onze eigen weg kiezen als moslims, wil niet zeggen dat we de niet-moslims onrecht aan moeten doen of hun per definitie vijandig gezind moeten zijn of hun rechten niet toe moeten kennen, die ze van de sharia gekregen hebben. Als de niet-moslims de genade ervaren van de islam, en haar alomvattendheid, rechtvaardigheid en schoonheid, dan zullen velen van hen naar ons geloof toesnellen en het omarmen. Het is belangrijk te snappen dat de islam niet hetzelfde is als wat enkele moslims doen. Allah zegt:

Zeg: ‘Komt, dan zal ik jullie voorlezen wat jullie Heer jullie verboden heeft: dat jullie aan Hem niets als metgezel toe mogen voegen, -en om goed te zijn voor de ouders- dat jullie je kinderen niet mogen doden uit vrees voor armoede’ –Wij voorzien in jullie en hun levensonderhoud- ‘dat jullie geen gruwelijkheden mogen benaderen, noch uiterlijk noch innerlijk en dat jullie niemand mogen doden –wat Allah verboden heeft- behalve volgens het recht. Dat draagt Hij jullie op; misschien zullen jullie verstandig worden.’ [al-An’aam, 151]