De bronnen van de goddelijke wetten Introductie
Islam is gekomen om de mensen te tonen wat de juiste manier van leven is. Oftewel, om de mensen het leven te tonen dat de Schepper (swt) van het bestaan voor hen bedoeld heeft. Als zodanig omvat Islam wetten die het leven van de mens moeten ordenen, die duidelijk maken wat goed is en wat slecht. Het geheel van deze Islamitische wetten, dat is de Sjari’avan Islam.
De letterlijke vertaling van het Arabische woord sjari’a is “onuitputtelijke bron van water waarmee de mensen hun dorst lessen”. Precies zo is ook de Islamitische Sjari’a. Het is de onuitputtelijke bron van leiding voor de mens, de enige juiste oplossing voor iedere mogelijke kwestie. Een deel van de wetten (ahkaam) van de Sjari’a heeft betrekking op de handelingen (‘amaal) van de mens. Een ander deel van de wetten van de Sjari’a heeft betrekking op hetgeen de mens in gelooft (‘itiqaad).
De kennis van de wetten met betrekking tot het gedrag van de mens wordt in de terminologie van de Islamitische wetenschap Fiqh genoemd. Fiqh is de wetenschap waaronder men op zoek gaat de oplossing van Allah (swt), zijnde de Wet van Allah (swt), voor een specifieke kwestie. De geleerde van Fiqh wordt faqi genoemd. De wetenschap die de mens leert hoe hij op zoek moet gaan naar de Wet van Allah (swt) wordt ‘Oesoel oel Fiqh genoemd. De geleerde van ‘Oesoel oel Fiqh wordt ‘oesoeli genoemd.
De relatie tussen ‘Oesoel en Fiqh wordt op correcte wijze uitgedrukt door te zeggen dat pas wanneer een ‘oesoeli duidelijk heeft gemaakt in welke bronnen de Goddelijke Wetten gevonden kunnen worden, en hoe in deze bronnen de Goddelijke Wetten gevonden kunnen worden, dat dan pas de faqi op zoek kan gaan naar de juiste oplossing voor de kwesties. ‘Oesoel oel Fiqh wordt dan ook wel “het pad naar de Fiqh” genoemd, omdat ‘Oesoel het vinden van de juiste oplossing voor de problemen van de mens mogelijk maakt. Men kan zeggen dat ‘Oesoel op hoog niveau in twee kernelementen uiteen valt. Er is allereerst de vraag “waar kan men zoeken naar de Wet van Allah (swt)?” die de geleerden van ‘Oesoel proberen te beantwoorden. Ten tweede is er de vraag “Hoe haalt men de Wet van Allah (swt) uit de bronnen van communicatie van Goddelijke Wetten?”, en ook deze vraag proberen de geleerden van ‘Oesoel te beantwoorden. In dit artikel een behandeling van een deel van de eerste pilaar van ‘Oesoel oel Fiqh, middels een introductie tot de definitief zekere bronnen van Goddelijke Wetten in Islam.
De geopenbaarde bronnen van Goddelijke Wetten: Koran en Soenna
In Islam is de bron van alle wetten Allah (swt). Hij (swt) is de Almachtige Schepper, de Soeverein, en Zijn (swt) oordeel is derhalve de Goddelijke Wet. De geleerden van ‘Oesoel zijn unaniem in hun oordeel dat de Koran een bron is voor de achterhaling van het oordeel van Allah (swt). De Koran is een bron van Goddelijke Wetten, met andere woorden. De Koran is het taalkundige wonder dat Profeet Mohammed (saw) de mensheid gebracht heeft, het is de spraak van Allah (swt), en het is derhalve hetgeen waarmiddels Mohammed (saw) zijn profeetschap bewezen heeft.
Deze Koran is tot op de huidige generatie overgedragen middels de methode van tawaatoer, wat betekent dat in iedere generatie een zo groot aantal mensen de Koran op identieke wijze heeft overgeleverd heeft dat het feitelijk onmogelijk is dat in de overlevering fouten zijn geslopen. Vanwege tawaatoer methode van overlevering kan dus met zekerheid gezegd worden dat de Koran van nu identiek dezelfde is als de Koran die Mohammed (saw) geopenbaard kreeg.
In ‘Oesoel oel Fiqh wordt dan ook gezegd dat de Koran qat’i oeth thoeboet is, oftewel definitief in oorsprong of definitief in afkomst, omdat met zekerheid gezegd kan worden dat de Koran de spraak van Allah (swt) weergeeft. In de Koran zegt Allah (swt) ondermeer:
“Wij hebben u het Boek nedergezonden, alles verklarend, als leiding, barmhartigheid en blijde tijding voor hen die zich onderwerpen.” (Zie de vertaling van de betekenissen van de Koran, soera An Nahl 16, vers 89)
En: “Wij hebben u waarlijk het Boek dat de waarheid bevat nedergezonden, opdat gij tussen de mensen zoudt oordelen door hetgeen Allah u heeft onderwezen.” (Zie de vertaling van de betekenissen van de Koran, soera An Nisaa 4, vers 105)
En: “Dit is een volmaakt Boek, daaraan is geen twijfel, een richtsnoer voor zij die Allah vrezen.” (Zie de vertaling van de betekenissen van de Koran, soera Al Baqara 2, vers 2)
En: “Dit zijn verzen van het Boek vol van Wijsheid. Een leiding en een genade voor de goeden.” (Zie de vertaling van de betekenissen van de Koran, soera Loeqmaan 31, vers 2 – 3)
Uit deze communicaties van Allah (swt), en er zijn nog verschillende anderen van gelijke strekking, blijkt dat de Koran een bron is van Goddelijke Wetten. De Koran zegt verder ondermeer:
“Uw metgezel is noch afgedwaald noch afgeweken, Noch spreekt hij naar eigen begeerte. Het is slechts de Openbaring die wordt nedergezonden.” (Zie de vertaling van de betekenissen van de Koran, soera An Nadjm 53, vers 2 – 4)
En: “Wie de boodschapper gehoorzaamt, gehoorzaamt inderdaad Allah” (Zie de vertaling van de betekenissen van de Koran, soera An Nisaa 4, vers 80)
En: “En wat de boodschapper u ook moge geven, neemt het en wat Hij u ook verbiedt, onthoudt u daarvan.” (Zie de vertaling van de betekenissen van de Koran, soera Al Hasjr 59, vers 7)
Deze communicaties van Allah (swt) tonen aan dat het voorbeeld gesteld door Profeet Mohammed (saw) eveneens een bron is voor de achterhaling van de Goddelijke Wetten afkomstig van Allah (swt). Het voorbeeld gesteld door de Boodschapper van Allah (saw) omvat alles dat hij gezegd heeft, gedaan heeft en stilzwijgend toegestaan heeft. Van belang voor de ‘oesoeli geleerde is dat deze Soenna van de Boodschapper van Allah (saw) verschillende rollen speelt. In sommige gevallen speelt de Soenna de rol van verklaring / verduidelijking van de Koran, waardoor het wetgevende karakter van de Soenna resulteert uit een Goddelijke Wet die blijkt uit de Koran.
Een voorbeeld hiervan is wanneer Allah (swt) zegt: “En houdt het gebed” (Zie de vertaling van de betekenissen van de Koran, soera Al Baqara 2, vers 43) Het is in dit geval de Soenna die verduidelijk wat het gebed is en hoe dit verricht moet worden.
De Boodschapper van Allah (saw) heeft gezegd: Bidt zoals jullie mij zien bidden. In andere gevallen verduidelijkt de Soenna de communicatie van een Goddelijke Wet door de Koran door deze meer specifiek te maken.
In weer andere gevallen zet de Soenna de voorwaarden uiteen voor een Goddelijke Wet die door de Koran gecommuniceerd is. Zo bijvoorbeeld in het geval: “En snijdt de dief en de dievegge de hand af” (Zie de vertaling van de betekenissen van de Koran, soera Al Maida 5, vers 38)
Hieromtrent heeft de Soenna van de Boodschapper van Allah (saw) duidelijk gemaakt dat niet iedere dief ter bestraffing de hand afgesneden moet worden. Zo blijkt uit de Soenna ondermeer dat de waarde van het gestolen goed een bepaalde grootte te boven moet gaan, dat het goed moet gestolen zijn terwijl het opgeborgen was om het te beschermen tegen diefstal, en de dief niet uit een situatie van noodzaak gehandeld mag hebben zoals in een tijd van hongersnood.
Er zijn hiernaast ook nog de gevallen waar de Soenna een Goddelijke Wet die door de Koran gecommuniceerd is uitbreidt:
“Verboden (om mee te trouwen) zijn u uw moeders en uw dochters en uw zusters en uw vaders zusters en uw moeders zusters en uw broeders dochters en uw zusters dochters en uw minnen en uw zoogzusters en de moeders uwer vrouwen en uw stiefdochters, die uw beschermelingen zijn door uw vrouwen tot wie gij zijt ingegaan” (Zie de vertaling van de betekenissen van de Koran, soera An Nisaa 4, vers 23)
De Soenna voegde aan deze opnoeming nog toe: Een vrouw kan niet getrouwd worden aan een man die reeds met haar zuster of haar tante getrouwd is. En als laatste zijn er ook nog gevallen waar de Soenna zelfstandig een Goddelijke Wet communiceert, oftewel zonder dat in de Koran hier iets over gezegd wordt.
Zoals: De mensen delen in drie dingen: water, vuur en weidegrond. Deze overlevering zet de Goddelijke Wet betreffende eigendom van publieke goederen uiteen. Water in de vorm van rivieren en kanalen is een van de publieke goederen waarvoor geldt dat al de moslims hier eigenaar van zijn, waarvan zij het eigendom delen, en waarvoor dus geldt dat niet één van de moslims het gebruik van het goed door een andere moslims mag bemerken. Hetzelfde geldt voor vuur (energiebronnen die zich in ongewonnen toestand in de grond bevinden) en wiedegrond.
Idjm’a als bron van Goddelijke Wetten
De Koran is de primaire bron van Goddelijke Wetten omdat de verzen van de Koran het letterlijke Woord van Allah (swt) communiceren. En deze Koran verheft dus boven alle twijfel het feit dat ook de Soenna van de Boodschapper van Allah (saw) een bron van Goddelijke Wetten is. Het verschil tussen Koran en Soenna is dat de Koran de communicatie van Allah (swt) is die gebruik maakt van het Woord van Allah (swt) in de kenmerkende wonderbaarlijke stijl, terwijl de Soenna de communicatie van Allah (swt) is die niet gebruik maakt van het Woord van Allah (swt) in deze kenmerkende wonderbaarlijke stijl maar van de woorden en de gedragingen van de Boodschapper van Allah (saw).
Maar buiten deze twee bronnen van Goddelijke Wetten bestaan er ook andere. Zo is er de idjm’a, consensus, als bron van Goddelijke Wetten. Idjm’a komt van adjma’a, wat twee dingen betekent: “besluiten” en “het ergens over eens worden” enerzijds, en “consensus” of “unaniem besluit” anderzijds. Als term in ‘Oesoel oel Fiqh betekent het “consensus betreffende een wet voor een reeds bestaande kwestie, dat deze inderdaad een Goddelijke Wet is”.
Verschillende typen van idjm’a zijn aangedragen door de ‘oesoeli geleerden als bron van de Goddelijke Wetten. Voor één van deze typen van idjm’a als bron van Goddelijke Wetten is het bewijs definitief, ten gevolge waarvan deze door al de geleerden van ‘Oesoel als bron van Goddelijke Wetten geaccepteerd wordt.
Dit is Idjm’a as Sahaba, oftewel consensus onder de metgezellen. Andere typen van idjm’a zijn speculatief. Zij worden enkel door sommigen van de geleerden van ‘Oesoel als bron van Goddelijke Wetten geaccepteerd, maar niet door anderen.
Dit geldt voor Idjm’a al Oemma, Idjm’a Ahl al Madina, Idjm’a al Oelema en Idjm’a Ahl al Bayt.Van Idjm’a as Sahaba is sprake wanneer de ganse gemeenschap van sahaba in unanimiteit een mening ontwikkelde betreffende een kwestie. De definitie van sahaba hierbij is een moslims die met de Boodschapper van Allah (saw) heeft samengeleefd en die dus iets van Islam direkt van hem (saw) geleerd heeft.
De argumentatie voor Idjm’a as Sahaba als bron van communicatie van Goddelijke Wetten is gebaseerd op de Koran: “En voor wat betreft de eersten van degenen die het domein van kwaad verlaten hebben (de Moehaadjirien) en degenen die hen het geloof beschut en beschermd hebben (de Ansaar), alsmede degenen die hen in goedheid volgen, Allah heeft welbehagen in hen en zij hebben welbehagen in Hem; en Hij heeft voor hen tuinen bereid, waar doorheen rivieren stromen. Daarin zullen zij voor eeuwig vertoeven. Dat is de grote zegepraal.” (Zie de vertaling van de betekenissen van de Koran, soera At Tauba 9, vers 100)
In dit vers prijst Allah (swt) de sahaba als gemeenschap en niet als individuen. En Hij (swt) belooft de gemeenschap van sahaba het Paradijs, omdat Hij (swt) tevreden met hen is. Het is niet mogelijk om voor te stellen dat Allah (swt) het Paradijs belooft aan een gemeenschap die in staat is om in consensus iets anders te volgen dan het goede. Hij (swt) is tevreden met hen omdat zij Islam zo gehoorzaam tegenover stonden. Wat de Boodschapper van Allah (saw) hen verbood verlieten zij gewillig, en wat de Boodschapper van Allah (saw) hen gebood deden zij gewillig. En in alles zochten zij de Goddelijke Wet als leiding voor hun handelen.Bovendien, het compliment voor de in het vers als tweede genoemden (“degenen die hen in goedheid volgen“) is op basis van het feit dat zij de gemeenschap van Moehaadjirien en Ansaar gevolgd hebben, oftewel omdat zij hebben gevolgd hetgeen deze gemeenschap van sahaba onder consensus in geloofde.
Derhalve is Idjm’a as Sahaba een bron van communicatie van Goddelijke Wetten, want een consensus onder de sahaba toont het bestaan van een Goddelijke Wet aan. Het enigste wat Idjm’a as Sahaba niet doet, echter, is aantonen van de bewijzen – in de zin van een vers uit de Koran of een traditie uit de Soenna – voor de Goddelijke Wet.
Maar omdat een consensus onder de sahaba niet zou hebben bestaan zonder het bestaan van bewijzen, daarom prijst Allah (swt) hen immers, is het bestaan van consensus onder de sahaba voldoende om de Goddelijke Wet te bewijzen. Met andere woorden, de Idjm’a as Sahaba bewijst wat de Goddelijke Wet is. Het moet duidelijk zijn dat Idjm’a as Sahaba anders is dan wat de geleerden van ‘Oesoel oel Fiqh Qawl as Sahabi noemen. Qawl as Sahabi verwijst naar de mening van één sahabi, en dit wordt door sommige ‘oesoeli geleerden gezien als een afzonderlijke bron van Goddelijke Wetten omdat een sahabi nooit een mening betreffende halal en haram uitte die niet op een geopenbaarde tekst gebaseerd was.
Echter, er zijn verschillende voorbeelden bekend waar een sahabi bij de vorming van zijn mening duidelijk niet van alle relevante wetteksten op de hoogte was. Simpelweg omdat zij niet allemaal altijd in de nabijheid van de Boodschapper van Allah (saw) konden verblijven. Zij werkten ook of werden op militaire expedities gestuurd. En omdat aan het begin van Islam de Soenna nog niet zo verzameld en gecategoriseerd was zoals deze dit nu is, was het mogelijk dat zij soms niet bekend waren met een uitspraak van de Boodschapper van Allah (saw), welke zij dan van andere sahaba leerden. En er zijn voorbeelden bekend waar een sahabi bij de vorming van zijn mening een relevante wettekst verkeerd begrip, welke dan gecorrigeerd werd door andere sahaba die konden aantonen deze wetteksten beter te begrijpen. Dit zijn voorbeelden waar de mening van de individuele sahabi gecorrigeerd werd door andere sahaba. Derhalve is het niet absoluut zeker dat uit de mening van een sahabi inderdaad altijd de uiteindelijke Goddelijke Wet weerspreekt. De Goddelijke Wet wordt dus enkel duidelijk gemaakt wanneer een sahabi een mening uiteenzette en al de sahaba betreffende deze mening overeenstemden. Bij Idjm’a as Sahaba, met andere woorden.
Qiyas als bron van Goddelijke Wetten
Qiyas is het extraheren van een nieuw oordeel voor een nieuwe casus, uit het oordeel van een bekende casus, op basis van het feit dat de onderliggende reden voor het oordeel (‘illa) in de bekende casus van toepassing is ook op de tweede casus. Er is sprake van een ‘illa wanneer de tekst uit één van de bronnen van Goddelijke Wetten naast een oordeel tevens de onderliggende reden voor het oordeel geeft. Een voorbeeld van het bestaan van ‘illa is:
“O, gij die gelooft! Wanneer op vrijdag de oproep tot het gebed uitgaat, haast u dan Allah gedachtig te zijn en verlaat de handel.” (Zie de vertaling van de betekenissen van de Koran, soera Al Djoemoe’a 62, vers 9)
In dit voorbeeld is het oordeel dat het verrichten van handel tijdens de oproep tot het vrijdaggebed verboden is. De ‘illa achter dit oordeel zoals deze blijkt uit dit vers is dat de moslim zich moet haasten om Allah (swt) gedenken, en als men handelt tijdens de oproep tot het gebed dan weerhoudt dit de moslim ervan om Allah (swt) te gedenken. Dit is de reden voor het oordeel betreffende handel drijven tijdens de oproep tot het vrijdaggebed: de moslim moet op dat moment Allah (swt) gedenken.
Volgens het principe van Qiyas is al het andere dat de moslim er van weerhoudt om Allah (swt) te gedenken wanneer de oproep tot het vrijdaggebed klinkt dan net zo verboden als het handel drijven. Dus zou men als nieuwe casus nemen het sporten ten tijde van de oproep tot het vrijdaggebed, dan zou in deze casus hetzelfde oordeel resulteren als in de eerste casus van de handel ten tijde van de oproep. Dit, omdat de onderliggende reden voor het oordeel in de eerste casus, de ‘illa van het gedenken van Allah (swt), ook aanwezig is in de nieuwe casus. Zowel sporten als de handel zal de mens afhouden van het gedenken van Allah (swt), en omdat de handel verboden is verklaard omdat het de mens zal afhouden van het gedenken van Allah (swt) zal het oordeel over sporten tijdens de oproep tot gebed evenzo “verboden” zijn.
Omdat ook sporten de mens zal afhouden van het gedenken van Allah (swt). Het methodologisch principe Qiyas wordt door de geleerden van ‘Oesoel oel Fiqh onder de bronnen van Goddelijke Wetten geschaard, omdat het in staat stelt om Goddelijke Wetten te achterhalen voor nieuwe kwesties. Het definitieve bewijs dat Qiyas inderdaad een bron van Goddelijke Wetten is, is het feit dat Allah (swt) soms de reden voor Zijn (swt) Wet geeft. Als deze reden dan ook van toepassing is op een andere kwestie, dan is het verplicht om ook daar het oordeel dat hoort bij deze ‘illa toe te passen. Anders, namelijk, wordt de Goddelijk Wet niet gevolgd. Dus men kan niet zeggen dat sporten tijdens de oproep tot het vrijdaggebed wel toegestaan is, omdat de tekst enkel het drijven van handel verbiedt. Sporten zal ertoe leiden dat men het gedenken van Allah (swt) niet verricht, en dit was waarom het drijven van handel verboden werd. Derhalve moet sporten tijdens de oproep tot het vrijdaggebed evenzo verboden worden.
Buiten dit definitieve bewijs voor de legitimiteit van Qiyas als bron van Goddelijke Wetten zijn er verder speculatieve bewijzen die dit definitieve bewijs voor Qiyas ondersteunen. Bijvoorbeeld uit de Soenna het feit dat de Boodschapper van Allah (saw) zijn sahaba trainde in het gebruik van Qiyas. ‘Oemar ibn al Khattab (ra) vroeg de Boodschapper van Allah (saw) eens of zoenen het vasten verbreekt. De Boodschapper van Allah (saw) antwoordde: Wat als je je mond spoelt, breekt dit dan je vasten? Hier leert de Boodschapper van Allah (saw) ‘Oemar om Qiyas te gebruiken om een Goddelijke Wet te achterhalen, door het zoenen te vergelijken met het spoelen van de mond. Het oordeel in de bestaande, bij ‘Oemar bekende kwestie van het spoelen van de mond wordt dan toegepast op de nieuwe kwestie van het zoenen: het is niet verboden.
In een ander voorbeeld kwam een man bij de Boodschapper van Allah (saw) en zei: “Mijn vader heeft Islam aangenomen op latere leeftijd. Hij kan niet meer een kameel bereiden, en tegelijkertijd is hij verplicht de Hadj te verrichten. Zal ik namens hem de Hadj verrichten?” De Boodschapper van Allah (saw) antwoordde: Ben jij de oudste zoon? Hij antwoordde: “Ja”. De Boodschapper van Allah (saw) antwoordde: Wat als je vader een schuld zou hebben, zou jij deze dan terugbetalen? De man antwoordde: “Ja”. De Boodschapper van Allah (saw) zei toen: Verricht dan ook de Hadj voor hem.
Het is derhalve dat er Idjm’a as Sahaba bestaat betreffende het gebruik van Qiyas. Khalifa‘Oemar ibn al Khattab twijfelde eens over de verrichting van de doodstraf voor een groep moordenaars. ‘Ali ibn Aboe Taalib zei hem: “O Emir al Moe’uminien (Leider der Gelovigen), als een groep zou hebben gestolen, zou je dan hun handen hebben afgehakt?” ‘Oemar zei: “Ja”. ‘Ali antwoordde: “Dit is hetzelfde”. Dit is een voorbeeld van Qiyas, omdat de mening van ‘Ali betreffende de bestraffing voor een groep moordenaars is gebaseerd op het oordeel in een casus betreffende een groep dieven.
De straf voor een groep dieven is gelijk aan de straf voor een individuele dief, derhalve is de straf voor een groep moordenaars gelijk aan de straf voor een individuele moordenaar. Aan het verrichten van Qiyas kleven wel een aantal voorwaarden, echter. Zo is het niet toegestaan om middels Qiyas tot een oordeel te komen in een kwestie waarvoor Koran of Soenna of Idjm’a as Sahaba al een oordeel hebben gegeven.
Te allen tijde zal in dat geval het oordeel uit Koran of Soenna of Idjm’a as Sahaba gevolgd moeten worden, oftewel Qiyas mag enkel gebruikt worden wanneer Koran of Soenna of Idjm’a as Sahaba niet in expliciete termen over een kwestie geoordeeld hebben. Verder is een voorwaarde dat de ‘illa onderdeel moet zijn van de tekst. Als in de tekst geen ‘illa bestaat, dan kan geen Qiyas gedaan worden. Om te proberen middels het verstand een ‘illa tot bestaan te brengen waar er in de tekst zelf geen ‘illa is, is niet toegestaan. In dit geval, namelijk, zou het oordeel voor de nieuwe casus feitelijk gebaseerd worden op het verstand van de mens en niet op de tekst.
Er zijn een paar geleerden geweest die hebben geschreven tegen Qiyas als bron van communicatie van Goddelijke Wetten. Een van hun argument hiervoor is het vers: “Wij hebben u het Boek nedergezonden, alles verklarend” (Zie de vertaling van de betekenissen van de Koran, soera An Nahl 16, vers 89)
Dus, zeggen zij, is er geen noodzaak om buiten Koran, Soenna en Idjm’a as Sahaba op zoek te gaan naar oordelen. Om toch Qiyas toe te passen, zeggen zij, is beweren dat Koran, Soenna of Idjm’a toch niet alle kwesties oplossen en dus dat het genoemde vers van de Koran niet de waarheid is. Dit is een incorrect begrip van het vers, echter. Het vers betekent dat de Koran de capaciteit heeft om met alle kwestie om te gaan. Een manier waarop de Kroan de kwesties oplost waar de mens mee worstelt is door de specifieke kwestie te behandelen en het desbetreffende oordeel te geven. Een andere manier waarop de Koran de kwesties oplost waar de mens mee worstelt is door te verwijzen naar de Soenna, en weer een andere manier is door te verwijzen naar Idjm’a as Sahaba zoals reeds behandeld is.
Maar zoals ook al behandeld is verwijst de Koran zelf naar Qiyas als manier om de problemen van de mensen op te lossen, omdat het soms de ‘illa voor een oordeel geeft. Dus het toepassen van Qiyas betekent niet dat genoemd vers niet de waarheid is, of dat van de voorschriften van de Koran wordt afgeweken. Het is simpelweg mede middels Qiyas dat de Koran alle kwesties oplost. Een ander argument dat tegen Qiyas wordt aangedragen is het vers: “Vermoeden kan tegen de waarheid niets baten” (Zie de vertaling van de betekenissen van de Koran, soera An Nadjm 53, vers 28) De tegenstanders van Qiyas stellen dan dat Qiyas is speculatief, wat door genoemd vers verboden wordt. Echter, waar het vers over spreekt is de ‘aqieda, deze mag niet speculatief zijn. Het vers spreekt ook over de bronnen van Goddelijke Wetten, dezen mogen niet speculatief zijn omdat enkel de Wet van Allah (swt) gevolgd mag worden.
Maar omdat Allah (swt) aan sommige van Zijn communicaties een ‘illa heeft, is het niet langer speculatief om Qiyas te gebruiken om Goddelijke Wetten te achterhalen. De uitkomst van Qiyas is weliswaar speculatief, omdat dit isjtihaad is. Maar de meeste wetten in Islam zijn gebaseerd op teksten die speculatief zijn. En dit is toegestaan. Waar het om gaat is dat de bron waaruit de tekst resulteert niet speculatief is. In geval van Qiyas is de bron niet speculatief maar definitief, zoals eerder uiteengezet. En dat is niet anders dan in geval van redeneren op basis van de niet-moetawaatir ahadith. Ten slotte wijzen de tegenstanders van Qiyas op het vers: “O, gij die gelooft, dringt niet aan (voor een oordeel) bij Allah en Zijn boodschapper, maar vreest Allah.” (Zie de vertaling van de betekenissen van de Koran, soera Al Hoedjoerat 49, vers 1)
Hun aanname is dat iedere kwestie die niet expliciet in de genoemde drie bronnen behandeld is geworden, effectief vrijgelaten (moebah) is door Allah (swt). Om dan toch Qiyas te doen is effectief zoeken naar een oordeel anders dan het oordeel van Allah (swt), zeggen zij. Maar ook deze bewering is niet correct om het principe van Qiyas als bron van Goddelijke Wetten te weerleggen. Zoals uiteengezet is Qiyas namelijk niet het verzinnen van een oordeel, of het zoeken naar een oordeel daar waar er eigenlijk niet een oordeel is, maar enkel het volgen van een oordeel dat blijkt uit een tekst
bron: www. expliciet.nl