Het hebben van twijfel

 

In de naam van Allah, de Meest Barmhartige, de Meest Genadevolle

Twijfels hebben in Allah de Almachtige, is volledig normaal en men zou moeten vermijden om daar te ongerust over te zijn. In feite zijn twijfels en slechte gedachtes een teken van geloof. Sayyidunā Abū Hurayra (moge Allah met hem tevreden zijn) overlevert dat er eens een groep mensen naar de Boodschapper van Allah (moge Allah hem zegenen & vrede schenken) kwam en vroeg:

“Wij ondervinden zulke kwade gedachten dat het onmogelijk is om die op onze lippen te brengen”. De boodschapper van Allah (moge Allah hem zegenen & vrede schenken) zei: “Ondervinden jullie echt deze gedachten?” Ja, antwoordden zij. De boodschapper van Allah (moge Allah hem zegenen & vrede schenken) zei: “Het zijn duidelijke tekenen van geloof”. 
(Sahīh Muslim)

Sayyidunā Ibn `Abbās (moge Allah genadig met hem zijn) overlevert dat een metgezel naar de Boodschapper van Allah (Allah zegene hem en geve hem vrede) kwam en vroeg:

“Soms ondervind ik zulke gedachten dat ik liever verlaagd wil worden tot een houtskool dan dat ik ze op mijn lippen krijg” (in de zin van dat over deze gedachten spreken erger is dan branden in het vuur). De Boodschapper van Allah (Allah zegene hem en geve hem vrede) zei: “Alle lof zij Allah die de bedoelingen van de Duivel beperkt heeft tot slechts kwade influisteringen”. 
(Sunan Abū Dawūd)

De bovenstaande twee overleveringen laten duidelijk zien dat het niet ongewoon is om deze kwade gedachten te hebben en ook is hierdoor iemand niet zondig of slecht. Zelfs sommige Metgezellen van de gezegende Boodschapper van Allah (Allah zegene hem en geve hem vrede) kregen zulke gedachten, zoals we dat hebben gezien in de bovenstaande overleveringen.

Daarom moet iemand om die reden niet bezorgd zijn of zich verdrietig en ontmoedigd voelen, omdat deze gedachten tekenen van geloof zijn.

Sommige geleerden hebben dit uitgelegd door te zeggen dat een overvaller of een dief alleen toeslaat op een plaats waar hij weet dat er rijkdom en geld is. Hij zou niet inbreken in een plaats waar er geen rijkdom is. Wanneer de duivel (Shaytān) op dezelfde wijze fluistert en slechte gedachten in iemands hart werpt, dan laat dit zien dat deze persoon de rijkdom van geloof (imaan) in zijn hart heeft. Als er geen rijkdom was in dat hart, zou deshaytan er nooit in binnengaan, en dus moet iemand zich niet zorgen maken over deze slechte gedachten.

Slechts Gedachten zijn niet Zondig

Ook moet men er aan denken dat iemand niet verantwoordelijk is voor slechte gedachten die optreden in het hart en hoofd, zolang het gedachten blijven. Sayyidunā Abū Hurayra (moge Allah met hem tevreden zijn) overlevert dat de Boodschapper van Allah (moge Allah hem zegenen en vrede schenken) zei:

“Voorwaar Allah vergeeft mijn Ummah voor de slechte gedachten die in hun harten optreden totdat ze het niet verbaal zeggen of er naar handelen.” 
(Sahīh al-Bukhārī & Sahīh Muslim)

Daarom treedt een persoon vanwege het ervaren van deze slechte gedachten, niet uit de grenzen van Islam, noch is het een zonde, zolang iemand een gelovige blijft met zijn hart, mond en daden.

Wat te doen?

Wanneer iemand zulke slechte gedachten ervaart hoort diegene het volgende te doen:

1) Maak je hierover geen zorgen, men moet eerder blij zijn omdat het optreden van slechte gedachten een teken van geloof is. Een heilige zei: “Shaytan tolereert het niet dat een gelovige blij is, dus wanneer hij hem gelukkig ziet voor het krijgen van deze gedachten, stopt hij deze te fluisteren.”

2) Wanneer deze gedachten plaatsvinden moet degene zich bezighouden met iets anders. Deze gedachten zullen niet verdwijnen door simpelweg te wensen dat ze weggaan. Degene moet eerder bezig zijn met een of andere karwei of werk.

3) Men zou Allahs bescherming en toevlucht moeten zoeken tegen de duivel. Sayyidunā Abū Hurayra (moge Allah met hem tevreden zijn) overlevert dat de Boodschapper van Allah (Allah zegene hem en geve hem vrede) zei:

“De duivel komt naar een van jullie toe en zegt: “Wie schiep dit? Wie schiep dat? Totdat hij zegt: “Wie schiep jouw Heer?” Wanneer iemand dit ervaart moet degene toevlucht zoeken bij Allah en daar stoppen.” 
(Sahīh al-Bukhārī & Sahīh Muslim)

4) Recitatie van de volgende vers uit Sūrat al-Mu’minūn [vers 97/98] kan nuttig zijn:

“Rabbī a`ūdhu bi-ka min hamazāt al-shayatīn wa a`ūdhu bi-ka Rabbī an yahdurun”.

O mijn Heer! Ik zoek Uw bescherming tegen de influisteringen van de duivels 
en ik zoek ook Uw bescherming, opdat zij niet bij mij komen.

En Allah weet het beste.

Muhammad ibn Adam
Darul Iftaa
Leicester, GB